In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan epidemiologisch onderzoek ten behoeve van diagnostiek en prognostiek. Diagnostiek en prognostiek vormen twee basiselementen van het (para)medisch handelen. Het Griekse woord ‘diagnosis’ betekent onderscheiding. Het diagnostisch proces is dan ook bedoeld om onderscheid te maken tussen gezonde en zieke personen, of tussen personen met een verschillend stadium of een verschillende mate van ernst van een bepaalde aandoening. Prognostiek daarentegen is bedoeld om het verloop of de uitkomst van een ziekteproces te voorspellen. Prognostiek houdt zich bezig met vragen omtrent kans op genezing, op blijvende invaliditeit, op overlijden in een bepaald tijdsbestek enzovoort. Zowel het diagnostische als het prognostische proces is beschrijvend van aard. Het gaat er niet om zaken te verklaren in termen van oorzaak en gevolg (zoals bij etiologie, zie de hoofdstukken 6, 7 en 8 of bij de effecten van interventies, zie hoofdstuk 10), maar om een beschrijving te geven van de kans dat een bepaalde ziekte of gezondheidsuitkomst aanwezig is (diagnostiek), dan wel zal gaan optreden (prognostiek). Extreem gesteld: als zou blijken dat men aan de lengte van de grote teen kan aflezen of een persoon na een herseninfarct volledig gaat herstellen, dan heeft de lengte van de grote teen diagnostische respectievelijk prognostische betekenis.