Nadat in 1959 de eerste pacemaker werd geïmplanteerd, is gebleken dat chronische hartstimulatie niet alleen de levensverwachting maar ook de kwaliteit van leven van patiënten met een te langzaam hartritme sterk verbetert. Deze gunstige resultaten worden toegeschreven aan het herstel van het normale hartritme en daarmee het herstel van de hartfunctie en van de circulatie. Huidige pacemakers kunnen het eigen hartritme vaststellen (sensing) en het hart jarenlang stimuleren (pacing) met verschillende frequenties. Daarmee ontstaat in rust en tijdens inspanning een variatie van de hartfrequentie. De variatie van de stimulatiefrequentie heet ‘rate adaptive’-pacing. Moderne pacemakers beschikken over een uitgebreid geheugen voor het bewaren van meetgegevens waarmee zelfdiagnostiek kan worden toegepast, zoals automatische meting van de toestand van de batterij en de geleiders van het pacemakersysteem. Deze gegevens zijn van groot belang voor de optimale instelling van de pacemaker bij de individuele patiënt en voor het berekenen van de levensduur van het systeem. In de afgelopen jaren is chronische hartstimulatie een onderdeel geworden van andere methoden van implanteerbare elektrische apparaten, zoals de implanteerbare cardioverter-defibrillator (ICD) en de biventriculaire pacemaker voor hartfalen.