De kraamperiode
of het puerperium
beslaat een periode van zes weken. In die tijd vindt de ontzwangering plaats: de uterus is na zes tot acht weken volledig geïnvolueerd. De weefsels in het kleine bekken en de bekkenbodem hebben na drie tot vier maanden hun normale consistentie. Veel vrouwen voelen zich een jaar na de bevalling pas weer helemaal hersteld.
Het woord ‘kraambed’ stamt uit de tijd dat de kraamvrouw de eerste tien dagen na de bevalling in bed doorbracht. Dat is allang niet meer het geval. Integendeel: vroegtijdige mobilisatie van de kraamvrouw wordt algemeen als gunstig beschouwd ter preventie van trombose en bevordering van de mictie en defecatie.
In dit hoofdstuk worden de processen besproken die in de kraamperiode centraal staan:
-
herstel van het lichaam naar de niet-zwangere status;
-
(op gang komen van) de lactatie;
-
aanpassing van de pasgeborene aan het extra-uteriene leven;
-
aanpassing van de ouders aan de nieuwe situatie.