Skip to main content

Welkom bij THIM Hogeschool voor Fysiotherapie & Bohn Stafleu van Loghum

THIM Hogeschool voor Fysiotherapie heeft ervoor gezorgd dat je Mijn BSL eenvoudig en snel kunt raadplegen. Je kunt je links eenvoudig registreren. Met deze gegevens kun je thuis, of waar ook ter wereld toegang krijgen tot Mijn BSL. Heb je een vraag, neem dan contact op met helpdesk@thim.nl.

Registreer

Om ook buiten de locaties van THIM, thuis bijvoorbeeld, van Mijn BSL gebruik te kunnen maken, moet je jezelf eenmalig registreren. Dit kan alleen vanaf een computer op een van de locaties van THIM.

Eenmaal geregistreerd kun je thuis of waar ook ter wereld onbeperkt toegang krijgen tot Mijn BSL.

Login

Als u al geregistreerd bent, hoeft u alleen maar in te loggen om onbeperkt toegang te krijgen tot Mijn BSL.

Top

Open Access 19-02-2025 | Artikel

De toekomst van de uro-oncologische zorg: minder is meer?

Auteurs: Vera C. Rutten, Bart M. F. Penninx, Dr. Hans M. Westgeest, Prof. dr. Joost L. Boormans

Gepubliceerd in: Tijdschrift voor Urologie

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail
insite
ZOEKEN

Samenvatting

De gezondheidszorg staat onder druk door een toenemende zorgvraag, vergrijzing, personeelstekort en hoge kosten. Daarnaast draagt de gezondheidszorg bij aan de milieubelasting. Om de zorg toekomstbestendig en duurzaam te maken en toegankelijk te houden, zijn drastische veranderingen noodzakelijk. Binnen de uro-oncologische zorg zijn er succesvolle voorbeelden beschikbaar van de-escalatie van zorg, zoals active surveillance bij laagrisicoprostaatkanker en T1a-niertumoren. Hypofractionering bij bestraling en alternatieve follow-upschema’s, zoals urinetests bij blaaskanker, verminderen het aantal ziekenhuisbezoeken per patiënt en hebben een positief effect op de beschikbare zorgcapaciteit en het milieu. Nieuwe systeemtherapieën voor blaas- en nierkanker, zoals immunotherapie, laten in onderzoeken een langere overleving zien. Doordat de resultaten in de dagelijkse praktijk minder zijn dan in de onderzoeken is het noodzakelijk om kritisch te blijven op de manier waarop deze onderzoeken zijn uitgevoerd. Patiënten moeten toegang hebben tot middelen die bewezen effectief zijn, terwijl de bijwerkingen en kosten zo beperkt mogelijk zijn. Dat betekent soms afzien van nieuwe behandelingen en bestaande behandelingen gepaster inzetten. Er lopen verschillende onderzoeken die nagaan hoe we bestaande systeemtherapieën efficiënter kunnen inzetten. Naast een slimme inzet van de beschikbare middelen in de zorg is preventie essentieel, met een focus op stoppen met roken en een gezonde leefstijl. Door onze behandelingen doelmatig en duurzaam in te richten, dragen we bij aan een toekomstbestendige zorg.
Opmerkingen
De twee eerste auteurs hebben een gelijkwaardige bijdrage geleverd aan dit artikel.
In de gezondheidszorg streeft men naar het voorkomen en genezen van ziekten, het bevorderen van gezondheid en het verlichten van lijden, wat wordt verwoord in de eed van Hippocrates. Diezelfde eed bevat een passage die wellicht minder bekend is: ‘Ik ken mijn verantwoordelijkheid voor de samenleving en zal de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de gezondheidszorg bevorderen’ [1]. Juist die beschikbaarheid en toegankelijkheid van de gezondheidszorg staan momenteel onder druk. De stijgende zorgvraag, grotendeels gedreven door de vergrijzing, gaat gepaard met een toenemend gebrek aan gekwalificeerd personeel. Naar schatting zal er in 2033 een tekort van 191.000 fulltime-equivalent (fte) zijn in de zorg [2]. De zorgkosten zullen daarnaast een steeds groter deel van onze totale bestedingen innemen. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voorziet een stijging van zorgkosten van 12,7% van het bruto binnenlands product (BBP) in 2015 naar 19,6% in 2060 [3]. Daarnaast draagt de zorgsector in belangrijke mate bij aan de milieubelasting: ze is verantwoordelijk voor circa 8% van de totale nationale CO2-uitstoot en genereert jaarlijks ongeveer 4.803 kiloton afval; dat is 4% van het totale afval in Nederland [4]. In de KNMG-gedragscode gaat kernregel 14 over duurzaamheid: ‘Als arts ben je je bewust van de relatie tussen gezondheid, klimaat en milieu. Je zet je in voor een duurzame zorgsector en gezonde leefwereld’ [5]. Om onze gezondheidszorg toekomstbestendig, duurzaam en toegankelijk te houden zijn drastische veranderingen noodzakelijk.

De-escalatie van zorg

Patiënten benaderen zorgverleners met een specifieke vraag, een zorg of een klacht. De impliciete verwachting dat de arts ‘iets’ zal doen in antwoord op deze vraag, zorg of klacht, maakt het soms lastig om een gesprek te voeren over een alternatief dat minder vanzelfsprekend lijkt, namelijk geen actieve behandeling aanbieden. Het woord ‘behandelen’ bevat het woord ‘handelen’ – wellicht illustreert dit waarom ‘niets doen’ voor zowel de patiënt als de zorgverlener zo contra-intuïtief kan aanvoelen. Vanuit een kwaliteitsstandpunt is ‘niets doen’ in sommige gevallen echter juist de beste optie – denk aan het behoud van kwaliteit van leven en onafhankelijkheid voor een oudere patiënt. Vanuit duurzaamheidsperspectief is de beste behandeling de behandeling die niet gegeven hoeft te worden. Daarnaast dwingen de stijgende zorgkosten en het toenemende tekort aan personeel ons om slimmer te werken. Tijdens de COVID-19-pandemie moesten we kritisch nadenken over de inzet van beperkte middelen (op extreme schaal), werden consulten op afstand geïntroduceerd en werd de zorg door triage meer risicogestuurd. Ook na de pandemie zijn onze middelen door personeelstekorten, toenemende zorgkosten en milieuvervuiling eindig. Gebruiken we onze huidige beschikbare middelen op een gepaste manier, of kunnen we minder behandelen met hetzelfde resultaat? Wat kunnen we verwachten van nieuwe medicatie, en hoe verhouden de kosten zich tot de baten? Deze vragen dagen ons uit om kritisch na te denken over onze drang om te (be)handelen. Is dat het juiste om te doen en moet het altijd zo intensief?
Binnen de uro-oncologische zorg zijn diverse voorbeelden beschikbaar van de-escalatie van zorg die niet hebben geleid tot slechtere uitkomsten, en waar terughoudendheid in behandelen op zijn plaats lijkt. Een goed voorbeeld is active surveillance bij patiënten met een laagrisico, gelokaliseerd prostaatcarcinoom, een behandelstrategie die inmiddels wereldwijd breed geaccepteerd is. Uit een Nederlands onderzoek is gebleken dat 85% van de patiënten met een zeerlaagrisicoprostaatcarcinoom, die in aanmerking kwamen voor active surveillance, ook daadwerkelijk op deze manier werden gevolgd [6]. De langetermijnuitkomsten van active surveillance bij prostaatkanker zijn gunstig, met gerapporteerde metastasevrije en kankerspecifieke overleving van meer dan 98% na tien tot vijftien jaar [7]. Active surveillance blijkt daarnaast geen toename van stress of angst te veroorzaken bij patiënten en is geassocieerd met een goede kwaliteit van leven [7].
Een vergelijkbare benadering is ontwikkeld voor kleine niertumoren met een maximale diameter van minder dan 4 cm (klinisch T1a-tumoren). Een substantieel deel (20–40%) van de niertumoren van deze omvang blijkt na chirurgische verwijdering goedaardig te zijn. Dit impliceert dat tot 40% van alle partiële nefrectomieën veilig achterwege gelaten zou kunnen worden. Van de maligne T1a-niertumoren is bovendien 70–80% laaggradig, met een zeer geringe kans op metastasering van 1 tot 4% [8]. Daarnaast resulteerde active surveillance bij T1a-niertumoren op de middellange termijn (34 maanden follow-up) in een vergelijkbare totale en kankerspecifieke overleving ten opzichte van patiënten die chirurgisch behandeld werden (active surveillance: totale overleving (TO) = 83% en kankerspecifieke overleving (KO) = 99%; radicale nefrectomie: TO = 80% en KO = 93%; partiële nefrectomie: TO = 90% en KO = 97%) [9]. Op de langere termijn (3 tot 9 jaar) lijkt de totale en kankerspecifieke overleving van active surveillance echter iets lager in vergelijking met chirurgische behandeling of thermoablatie [10]. Daar staat tegenover dat patiënten die direct een operatieve behandeling ondergaan te maken kunnen krijgen met bijwerkingen en complicaties, bijvoorbeeld cardiovasculair, renaal of trombo-embolisch van aard, tot één jaar na de behandeling [10]. Van belang is dat bij zowel laagrisico, gelokaliseerd prostaatcarcinoom als T1a-niertumoren, het active-surveillance-protocol voorschrijft regelmatig controles te doen om het ziektebeloop te monitoren, en pas een definitieve behandeling te adviseren bij tekenen van ziekteprogressie op basis van vooraf gestelde criteria. Een deel van de populatie ondergaat dus na verloop van tijd alsnog een actieve behandeling. De kosten en voetafdruk van deze subgroep zijn waarschijnlijk hoger dan die van de overige patiënten, die ofwel op active surveillance blijven, ofwel direct een interventie ondergaan.

Hypofractionering vermindert ziekenhuisbezoek

Een ander belangrijk element dat bijdraagt aan de ecologische voetafdruk van uro-oncologische zorg is de frequentie van ziekenhuisbezoeken door patiënten tijdens hun behandeling of follow-up. Bij bestralingstrajecten moeten patiënten dagelijks in het ziekenhuis zijn voor een bestralingsfractie. Uit onderzoek is gebleken dat de reisbewegingen van de patiënt een groot aandeel hebben in de totale CO2-voetafdruk van een bestralingsbehandeling [11]. Hypofractionering, oftewel het geven van een hogere dosis in minder bestralingsfracties, vormt een uitstekende oplossing die op verschillende manieren duurzamer is. Door het verminderen van het aantal ziekenhuisbezoeken worden patiënten en hun mantelzorgers minder belast, wat kan leiden tot een hogere patiënttevredenheid. Daarnaast kan hypofractionering leiden tot een duurzamer gebruik van bestralingsapparatuur. Er is level 1 evidence dat ultrahypofractionering met 7 fracties van 6,1 Gray non-inferieur is in termen van kans op genezing en toxiciteit aan het conventionele bestralingsschema met 39 fracties van 2 Gray bij patiënten met prostaatkanker. Daarmee is het een veilige en effectieve behandeloptie [12]. Per behandeltraject leidt ultrahypofractionering per patiënt tot een vermindering van 64 reisbewegingen tussen het huis en het ziekenhuis. De gemiddelde reisafstand van patiënten naar het Erasmus MC is 26 km per enkele reis [13]. Op basis van deze afstand resulteert de vermindering van 64 reisbewegingen in een afname van 1.664 km aan afgelegde reisafstand. Dit voorkomt de uitstoot van 321 kg CO2-equivalent, uitgaande van reizen met een auto op benzine. Dat staat gelijk aan een vlucht van Amsterdam naar Frankfurt. Tot slot kan hypofractionering door het verminderde aantal ziekenhuisbezoeken leiden tot lagere kosten en minder benodigde inzet van personeel per behandeltraject.

Alternatieve follow-upschema’s

Patiënten met niet-spierinvasieve blaaskanker worden afhankelijk van hun klinische risicostratificatie onderworpen aan intensieve follow-upschema’s om potentiële recidieven en ziekteprogressie te monitoren. De hoge frequentie van het aantal cystoscopieën legt een aanzienlijke druk op de poliklinische zorgcapaciteit, veroorzaakt veel reisbewegingen naar en van het ziekenhuis en maakt blaaskanker tot een van de duurdere kankersoorten per behandelde patiënt. In 2012 bedroegen de zorgkosten voor blaaskanker in Nederland meer dan € 7 miljoen, goed voor 4% van de totale uitgaven aan kankerzorg in ons land [14]. De prevalentie van blaaskanker in datzelfde jaar bedroeg 32.620 patiënten. Een cystoscopie is daarnaast invasief en belastend voor de patiënt. De uitdaging ligt in het ontwikkelen van een follow-upschema dat enerzijds de veiligheid van de patiënt waarborgt en anderzijds efficiënt omgaat met de beschikbare middelen.
De waarde van moleculaire urinetests bij patiënten met niet-spierinvasieve blaaskanker wordt momenteel onderzocht in verschillende klinische onderzoeken. In Denemarken loopt een onderzoek waarbij patiënten met hooggradige niet-spierinvasieve blaaskanker (Ta, T1 en CIS) worden gerandomiseerd tussen drie keer per jaar reguliere follow-up met cystoscopie of follow-up met de Xpert® Bladder Cancer Monitor-urinetest. In de Xpert-groep wordt alleen een cystoscopie uitgevoerd bij een afwijkende testuitslag. Daarnaast wordt er als extra veiligheidsmaatregel jaarlijks een cystoscopie uitgevoerd. De eerste resultaten laten zien dat er tussen beide groepen geen verschil is in de detectie van niet-spierinvasieve blaaskanker. Om hetzelfde aantal recidieven op te sporen, waren er in de Xpert-groep slechts 241 cystoscopieën nodig, tegenover 560 bij de reguliere follow-up. De Xpert®-urinetest lijkt hiermee een veilig alternatief voor het standaard follow-upregime bij hoogrisico-NMIBC met cystoscopieën [15]. De test leidt tot halvering van het gebruik van menskracht en middelen op de urologische polikliniek en geeft een sterke reductie van het aantal reisbewegingen. Naast de Xpert®-test zijn er verschillende andere urinetests ontworpen om het aantal cystoscopieën in de follow-up van patiënten met blaaskanker te verminderen. Zo wordt in het Radboudumc gebruikgemaakt van de Bladder Epicheck® bij de follow-up van blaaskanker [16].

Bewezen effectieve systeemtherapieën

Onlangs zijn veel nieuwe systeemtherapieën beschikbaar gekomen voor patiënten met gevorderde blaas- en nierkanker. De overleving van patiënten met gemetastaseerde blaaskanker in onderzoeken verbeterde door de inzet van immunotherapie, zowel als onderhoudsbehandeling na eerstelijnschemotherapie (met een toename van 8,8 maanden), als bij inzet in de tweedelijnsbehandeling (met een toename van 2,9 maanden) [17, 18]. Voor nierkanker kwamen vijf verschillende combinatietherapieën, bestaande uit combinatie-immunotherapie of immunotherapie met een tyrosinekinaseremmer (TKI), beschikbaar als eerstelijnsbehandeling, met een verbetering van de overleving in onderzoeken van meerdere maanden [19].
Toch kleven er nadelen aan deze nieuwe behandelmogelijkheden. De resultaten zijn in onderzoeken altijd beter dan in de dagelijkse praktijk [20]. Dit komt onder meer omdat patiënten die aan klinische onderzoeken met strikte inclusiecriteria deelnemen in betere conditie zijn dan reguliere patiënten [21]. Daarnaast kunnen immunotherapie en doelgerichte therapie, zoals TKI’s, ernstige bijwerkingen veroorzaken [22, 23]. Ten slotte zijn de kosten van deze nieuwe medicatie hoog. De uitgaven aan systeemtherapieën voor blaas- en nierkanker zijn in Nederland tussen 2017 en 2021 meer dan verdubbeld naar € 79,7 miljoen per jaar [24]. Stijgende kosten leiden tot keuzen die ergens gevoeld worden: dit kan de patiënt met kanker zelf betreffen als een middel niet in het verzekerde pakket wordt opgenomen, en ook andere patiënten kunnen hiervan de dupe worden omdat voor hen minder capaciteit of geld beschikbaar is.
Ons doel moet zijn dat patiënten systeemtherapieën krijgen die bewezen effectief zijn, terwijl we de bijwerkingen en kosten van deze therapieën zo veel mogelijk beperken. Dat betekent soms afzien van nieuwe behandelingen en bestaande behandelingen gepast inzetten. Artsen moeten kritischer kijken naar de kwaliteit van onderzoeken. Belangrijke aandachtspunten zijn daarbij het gebruik van relevante eindpunten en het toepassen van een passende vergelijkende behandeling [25].
Zo kent de recente EV-302-studie bijvoorbeeld tekortkomingen. Daarbij werd de combinatie van pembrolizumab met enfortumab-vedotin (een antibody-drug conjugaat) als eerstelijnstherapie vergeleken met chemotherapie bij patiënten met gevorderde blaaskanker. In dit onderzoek leefde de interventiegroep mediaan 15,4 maanden langer dan de controlegroep (31,5 versus 16,1 maanden) [26]. De controlegroep werd echter niet behandeld volgens de huidige standaardzorg, namelijk een checkpointremmer na chemotherapie (avelumab-onderhoud, dan wel pembrolizumab tweede lijn) en derde lijn enfortumab-vedotin [27]. In de controlegroep van de EV-302-studie kreeg 30% van de patiënten geen systemische behandeling meer na chemotherapie. Ook werd slechts 30% van de patiënten in de controlegroep behandeld met avelumab-onderhoud, en 26% van de patiënten kreeg immunotherapie (waaronder pembrolizumab) als eerste behandeling na progressie. Het is niet bekend hoeveel patiënten in de derde lijn met enfortumab-vedotin behandeld werden [26, 27]. Dit onderzoek kan daarom geen antwoord geven op de vraag of het beter is om in de eerste lijn een combinatie van pembrolizumab en enfortumab-vedotin te geven of sequentieel na chemotherapie. De EV-302-studie voldoet wel aan de PASKWIL-criteria, die de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO) hanteert, en kreeg in december 2024 een positief advies [28]. Vergoeding door opname in het verzekerde pakket is op dit moment nog niet geregeld. In de PASKWIL-criteria is de kwaliteit van het registratieonderzoek geen criterium. Het blijft daarom voorlopig onzeker of dit positieve advies en eventuele implementatie in de praktijk zullen leiden tot effectievere zorg en betere uitkomsten dan de huidige standaardzorg.

Medicatie gepaster inzetten

Daarnaast is het noodzakelijk om goedgekeurde middelen doelmatig in te zetten. Daar is onderzoek voor nodig. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk of combinatietherapie met een TKI en immunotherapie voor gevorderde nierkanker beter is dan immunotherapie gevolgd door een TKI op het moment van ziekteprogressie [29]. Combinatietherapie leidt door een langere behandelduur met beide middelen vaak tot meer bijwerkingen en hogere kosten dan monotherapie [30]. Een belangrijk Nederlands onderzoek bij gemetastaseerd mammacarcinoom is een fraai voorbeeld van onderzoek naar de manier waarop middelen doelmatiger kunnen worden ingezet. Deze recentelijk gepubliceerde SONIA-studie toonde aan dat een nieuwe combinatietherapie (met een CDK4/6-remmer) in de tweede lijn even effectief is als de combinatietherapie al in de eerste lijn inzetten. De onderzochte strategie leidde tot minder bijwerkingen en de behandelduur met de kostbare CDK4/6-remmers werd een stuk korter [31]. Bijna alle ziekenhuizen in Nederland deden mee aan dit onderzoek, waarbij de kostenbesparing door het onderzoek uit te voeren alleen al € 25 miljoen bedroeg. De besparingen bij implementatie kunnen oplopen tot € 45 miljoen per jaar [32, 33].
De lopende AVE-Short-studie (CCMO-register NL75848.056.20) is een ander voorbeeld van onderzoek dat het effect van een gerichtere inzet van medicatie onderzoekt. Patiënten met gevorderde blaaskanker die in aanmerking komen voor een onderhoudsbehandeling met avelumab na chemotherapie worden in dit onderzoek slechts een half jaar met avelumab behandeld, waarna de behandeling gestopt wordt. Dat gebeurt niet in de registratiestudie, waar patiënten tot aan progressie werden doorbehandeld met avelumab. Twintig procent van de patiënten werd daardoor twee jaar of langer behandeld met avelumab [17]. Een positief resultaat van de AVE-Short-studie zou voor deze patiënten dus enkele jaren aan behandelduur besparen. Avelumab wordt elke twee weken intraveneus toegediend. Een kortere behandelduur leidt tot minder ziekenhuisbezoeken voor de patiënt en levert een aanzienlijke CO2-besparing op door verminderde vervuiling van de productie. De productie van monoklonale antilichamen is door een meer geavanceerd ontwikkelingsproces aanzienlijk vervuilender dan bijvoorbeeld chemotherapie. Vergelijkbare middelen, zoals pembrolizumab en nivolumab, zorgen voor een uitstoot van 87 kg CO2 per dosis [34].

Bijdragen aan een toekomstbestendige gezondheidszorg

Hierboven bespraken we hoe we de curatieve zorg doelmatiger en duurzamer kunnen inrichten. De meest doelmatige en duurzame zorg is echter zorg die niet gegeven hoeft te worden. Preventie vindt idealiter plaats vóórdat de patiënt een ziekte ontwikkelt en is bedoeld om mensen buiten het ziekenhuis te houden. Toch kunnen medici in het ziekenhuis bijdragen aan preventie. Roken is de belangrijkste risicofactor voor blaas- en nierkanker. Het is de oorzaak van de ziekte bij ongeveer 50% van de patiënten met blaaskanker [35]. Daarnaast is roken gerelateerd aan een verhoogd risico op tumorrecidieven en ziekteprogressie bij niet-spierinvasieve blaaskanker [35]. Het blijft daarom belangrijk om de risico’s van roken te bespreken. Een stop-met-roken-interventie van 5 minuten tijdens een consult kan de kans op succesvol stoppen met een factor vier vergroten [36]. Daarnaast is overgewicht een risicofactor voor het ontstaan van nierkanker [37]. Het bevorderen van een gezonde leefstijl, met voldoende beweging en gezonde voeding, is daarom belangrijk. Om dit op populatieniveau te realiseren is een gezamenlijke inspanning nodig van paramedici, medici, bedrijven en de overheid, die een gezonde leefstijl actief moeten bevorderen en faciliteren. Voorkomen is beter dan genezen, ook binnen de uro-oncologische zorg.
Om de uitdagingen die ons te wachten staan binnen de zorg het hoofd te kunnen bieden, is het essentieel dat we onze schaarse middelen doelmatiger inzetten, opdat de zorg toegankelijk, duurzaam en betaalbaar blijft. Binnen de uro-oncologie zijn er uitstekende voorbeelden beschikbaar die illustreren hoe minder interventies hebben geresulteerd in minder inzet van menskracht, lagere kosten, een kleinere ecologische voetafdruk en minder belasting voor de patiënt. Door kritisch te kijken welke behandelingen en follow-up werkelijk van toegevoegde waarde zijn en hoe deze gepast ingezet kunnen worden, dragen we bij aan een toekomstbestendige gezondheidszorg.
Open Access This article is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License, which permits use, sharing, adaptation, distribution and reproduction in any medium or format, as long as you give appropriate credit to the original author(s) and the source, provide a link to the Creative Commons licence, and indicate if changes were made. The images or other third party material in this article are included in the article’s Creative Commons licence, unless indicated otherwise in a credit line to the material. If material is not included in the article’s Creative Commons licence and your intended use is not permitted by statutory regulation or exceeds the permitted use, you will need to obtain permission directly from the copyright holder. To view a copy of this licence, visit http://​creativecommons.​org/​licenses/​by/​4.​0/​.
share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Onze productaanbevelingen

Tijdschrift voor Urologie

Het Tijdschrift voor Urologie is het enige peer-reviewed Nederlandstalige tijdschrift in het vakgebied. Het verschijnt 8 keer per jaar en bevat naast wetenschappelijke artikelen ook case-reports en de abstracts van de voor- en najaarsvergaderingen van de NVU.

Literatuur
3.
go back to reference Vonk RAA, Hilderink HBM, Plasmans MHD, Kommer GJ, Polder JJ. Toekomstverkenning zorguitgaven 2015–2060. Kwantitatief vooronderzoek in opdracht van de wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid. Deel 1: toekomstprojecties. Bilthoven: RIVM; 2020. Vonk RAA, Hilderink HBM, Plasmans MHD, Kommer GJ, Polder JJ. Toekomstverkenning zorguitgaven 2015–2060. Kwantitatief vooronderzoek in opdracht van de wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid. Deel 1: toekomstprojecties. Bilthoven: RIVM; 2020.
6.
go back to reference Jansen H, Oort IM van, Andel G van, et al. Immediate treatment vs. active-surveillance in very-low-risk prostate cancer: the role of patient-, tumour- and hospital related factors. Prostate Cancer Prostatic Dis. 2019;22(2):337–43.CrossRefPubMed Jansen H, Oort IM van, Andel G van, et al. Immediate treatment vs. active-surveillance in very-low-risk prostate cancer: the role of patient-, tumour- and hospital related factors. Prostate Cancer Prostatic Dis. 2019;22(2):337–43.CrossRefPubMed
7.
go back to reference Shill DK, Roobol MJ, Ehdaie B, Vickers AJ, Carlsson SV. Active surveillance for prostate cancer. Transl Androl Urol. 2021;10(6):2809–19.CrossRefPubMedPubMedCentral Shill DK, Roobol MJ, Ehdaie B, Vickers AJ, Carlsson SV. Active surveillance for prostate cancer. Transl Androl Urol. 2021;10(6):2809–19.CrossRefPubMedPubMedCentral
8.
9.
go back to reference Patel N, Cranston D, Akhtar ZM, et al. Active surveillance of small renal masses offers short-term oncological efficacy equivalent to radical and partial nephrectomy. BJU Int. 2012;110(9):1270–5.CrossRefPubMed Patel N, Cranston D, Akhtar ZM, et al. Active surveillance of small renal masses offers short-term oncological efficacy equivalent to radical and partial nephrectomy. BJU Int. 2012;110(9):1270–5.CrossRefPubMed
10.
go back to reference Xing M, Kokabi N, Zhang D, Ludwig J, Kim HS. Comparative effectiveness of thermal ablation, surgical resection and active surveillance for T1a renal cell carcinoma: a Surveillance, Epidemiology, and End Results (SEER) – Medicare-linked population study. Radiology. 2018;288(1):81–90.CrossRefPubMed Xing M, Kokabi N, Zhang D, Ludwig J, Kim HS. Comparative effectiveness of thermal ablation, surgical resection and active surveillance for T1a renal cell carcinoma: a Surveillance, Epidemiology, and End Results (SEER) – Medicare-linked population study. Radiology. 2018;288(1):81–90.CrossRefPubMed
11.
go back to reference Chuter R, Stanford-Edwards C, Cummings J, et al. Towards estimating the carbon footprint of external beam radiotherapy. Phys Med. 2023;112:102652.CrossRefPubMed Chuter R, Stanford-Edwards C, Cummings J, et al. Towards estimating the carbon footprint of external beam radiotherapy. Phys Med. 2023;112:102652.CrossRefPubMed
12.
go back to reference Widmark A, Gunnlaugsson A, Beckman L, et al. Ultra-hypofractionated versus conventionally fractionated radiotherapy for prostate cancer: 5‑year outcomes of the HYPO-RT-PC randomised, non-inferiority phase 3 trial. Lancet. 2019;394(10196):385–95.CrossRefPubMed Widmark A, Gunnlaugsson A, Beckman L, et al. Ultra-hypofractionated versus conventionally fractionated radiotherapy for prostate cancer: 5‑year outcomes of the HYPO-RT-PC randomised, non-inferiority phase 3 trial. Lancet. 2019;394(10196):385–95.CrossRefPubMed
14.
go back to reference Leal J, Luengo-Fernandez R, Sullivan R, Witjes JA. Economic burden of bladder cancer care across the European Union. Eur Urol. 2016;69(3):438–47.CrossRefPubMed Leal J, Luengo-Fernandez R, Sullivan R, Witjes JA. Economic burden of bladder cancer care across the European Union. Eur Urol. 2016;69(3):438–47.CrossRefPubMed
17.
go back to reference Powles T, Park SH, Caserta C, et al. Avelumab first-line maintenance for advanced urothelial carcinoma: results from the JAVELIN Bladder 100 trial after ≥ 2 years of follow-up. J Clin Oncol. 2023;41(19):3486–92.CrossRefPubMedPubMedCentral Powles T, Park SH, Caserta C, et al. Avelumab first-line maintenance for advanced urothelial carcinoma: results from the JAVELIN Bladder 100 trial after ≥ 2 years of follow-up. J Clin Oncol. 2023;41(19):3486–92.CrossRefPubMedPubMedCentral
18.
go back to reference Bellmunt J, Wit R de, Vaughn DJ, et al. Pembrolizumab as second-line therapy for advanced urothelial carcinoma. N Engl J Med. 2017;376(11):1015–26.CrossRefPubMedPubMedCentral Bellmunt J, Wit R de, Vaughn DJ, et al. Pembrolizumab as second-line therapy for advanced urothelial carcinoma. N Engl J Med. 2017;376(11):1015–26.CrossRefPubMedPubMedCentral
20.
go back to reference Phillips CM, Parmar A, Guo H, et al. Assessing the efficacy-effectiveness gap for cancer therapies: a comparison of overall survival and toxicity between clinical trial and population-based, real-world data for contemporary parenteral cancer therapeutics. Cancer. 2020;126(8):1717–26.CrossRefPubMed Phillips CM, Parmar A, Guo H, et al. Assessing the efficacy-effectiveness gap for cancer therapies: a comparison of overall survival and toxicity between clinical trial and population-based, real-world data for contemporary parenteral cancer therapeutics. Cancer. 2020;126(8):1717–26.CrossRefPubMed
21.
go back to reference Templeton AJ, Booth CM, Tannock IF. Informing patients about expected outcomes: the efficacy-effectiveness gap. J Clin Oncol. 2020;38(15):1651–4.CrossRefPubMed Templeton AJ, Booth CM, Tannock IF. Informing patients about expected outcomes: the efficacy-effectiveness gap. J Clin Oncol. 2020;38(15):1651–4.CrossRefPubMed
22.
go back to reference Schmidinger M, Danesi R. Management of adverse events associated with cabozantinib therapy in renal cell carcinoma. Oncologist. 2018;23(3):306–15.CrossRefPubMed Schmidinger M, Danesi R. Management of adverse events associated with cabozantinib therapy in renal cell carcinoma. Oncologist. 2018;23(3):306–15.CrossRefPubMed
23.
go back to reference Jayathilaka B, Mian F, Franchini F, Au-Yeung G, IJzerman M. Cancer and treatment specific incidence rates of immune-related adverse events induced by immune checkpoint inhibitors: a systematic review. Br J Cancer. 2025;132(1):51–7.CrossRefPubMed Jayathilaka B, Mian F, Franchini F, Au-Yeung G, IJzerman M. Cancer and treatment specific incidence rates of immune-related adverse events induced by immune checkpoint inhibitors: a systematic review. Br J Cancer. 2025;132(1):51–7.CrossRefPubMed
26.
go back to reference Powles T, Valderrama BP, Gupta S, et al. Enfortumab vedotin and pembrolizumab in untreated advanced urothelial cancer. New Engl J Med. 2024;390(10):875–88.CrossRefPubMed Powles T, Valderrama BP, Gupta S, et al. Enfortumab vedotin and pembrolizumab in untreated advanced urothelial cancer. New Engl J Med. 2024;390(10):875–88.CrossRefPubMed
27.
go back to reference Benjamin DJ, Rezazadeh Kalebasty A, Prasad V. The overall survival benefit in EV-302: is enfortumab vedotin plus pembrolizumab the new frontline standard of care for metastatic urothelial carcinoma? Eur Urol Oncol. 2024;7(3):313–5.CrossRefPubMed Benjamin DJ, Rezazadeh Kalebasty A, Prasad V. The overall survival benefit in EV-302: is enfortumab vedotin plus pembrolizumab the new frontline standard of care for metastatic urothelial carcinoma? Eur Urol Oncol. 2024;7(3):313–5.CrossRefPubMed
28.
go back to reference Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO). Commissie Beoordeling Oncologische Middelen (BOM). Enfortumab vedotin en pembrolizumab als eerstelijnsbehandeling bij het lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcelcarcinoom. Medische Oncol. 2024;12:32–5. Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO). Commissie Beoordeling Oncologische Middelen (BOM). Enfortumab vedotin en pembrolizumab als eerstelijnsbehandeling bij het lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcelcarcinoom. Medische Oncol. 2024;12:32–5.
29.
go back to reference Barjesteh van Waalwijk van Doorn-Khosrovani S, Westgeest H, Huisman A, et al. Dubbele kosten, maar lang niet altijd dubbel effectief. Combinatietherapieën: wetenschappelijke onderbouwing onder de loep. Pharmaceutisch Weekblad Scientific Edition. 2024;5:19–21. Barjesteh van Waalwijk van Doorn-Khosrovani S, Westgeest H, Huisman A, et al. Dubbele kosten, maar lang niet altijd dubbel effectief. Combinatietherapieën: wetenschappelijke onderbouwing onder de loep. Pharmaceutisch Weekblad Scientific Edition. 2024;5:19–21.
30.
go back to reference Aldin A, Besiroglu B, Adams A, et al. First-line therapy for adults with advanced renal cell carcinoma: a systematic review and network meta-analysis. Cochrane Database Syst Rev. 2023;5(5):CD13798.PubMed Aldin A, Besiroglu B, Adams A, et al. First-line therapy for adults with advanced renal cell carcinoma: a systematic review and network meta-analysis. Cochrane Database Syst Rev. 2023;5(5):CD13798.PubMed
31.
go back to reference Sonke GS, Ommen-Nijhof A van, Wortelboer N, et al. Early versus deferred use of CDK4/6 inhibitors in advanced breast cancer. Nature. 2024;636(8042):474–80.CrossRefPubMed Sonke GS, Ommen-Nijhof A van, Wortelboer N, et al. Early versus deferred use of CDK4/6 inhibitors in advanced breast cancer. Nature. 2024;636(8042):474–80.CrossRefPubMed
34.
go back to reference Malmberg R, Loosveld JH, Schilte HP, Burdorf A, Leeuwen RWF van. Effect of alternative dosing strategies of pembrolizumab and nivolumab on health-care emissions in the Netherlands: a carbon footprint analysis. Lancet Planet Health. 2024;8(11):e915–23.CrossRefPubMed Malmberg R, Loosveld JH, Schilte HP, Burdorf A, Leeuwen RWF van. Effect of alternative dosing strategies of pembrolizumab and nivolumab on health-care emissions in the Netherlands: a carbon footprint analysis. Lancet Planet Health. 2024;8(11):e915–23.CrossRefPubMed
35.
go back to reference Lobo N, Afferi L, Moschini M, et al. Epidemiology, screening and prevention of bladder cancer. Eur Urol Oncol. 2022;5(6):628–39.CrossRefPubMed Lobo N, Afferi L, Moschini M, et al. Epidemiology, screening and prevention of bladder cancer. Eur Urol Oncol. 2022;5(6):628–39.CrossRefPubMed
36.
go back to reference Bjurlin MA, Cohn MR, Kim DY, et al. Brief smoking cessation intervention: a prospective trial in the urology setting. J Urol. 2013;189(5):1843–9.CrossRefPubMed Bjurlin MA, Cohn MR, Kim DY, et al. Brief smoking cessation intervention: a prospective trial in the urology setting. J Urol. 2013;189(5):1843–9.CrossRefPubMed
37.
go back to reference Campi R, Rebez G, Klatte T, et al. Effect of smoking, hypertension and lifestyle factors and kidney cancer—perspectives for prevention and screening programmes. Nat Rev Urol. 2023;20(11):669–81.CrossRefPubMed Campi R, Rebez G, Klatte T, et al. Effect of smoking, hypertension and lifestyle factors and kidney cancer—perspectives for prevention and screening programmes. Nat Rev Urol. 2023;20(11):669–81.CrossRefPubMed
Metagegevens
Titel
De toekomst van de uro-oncologische zorg: minder is meer?
Auteurs
Vera C. Rutten
Bart M. F. Penninx
Dr. Hans M. Westgeest
Prof. dr. Joost L. Boormans
Publicatiedatum
19-02-2025
Uitgeverij
BSL Media & Learning
Gepubliceerd in
Tijdschrift voor Urologie
Print ISSN: 2211-3037
Elektronisch ISSN: 2211-4718
DOI
https://doi.org/10.1007/s13629-025-00467-3