De eerstelijns psychologie (ELP) ontwikkelde zich in Nederland zo rond 1979, toen de werkgelegenheid voor psychologen flink begon terug te lopen, terwijl het aantal afgestudeerden in de (klinische) psychologie toenam. Een handvol kersverse psychologen nam daarom het initiatief om een laagdrempelige praktijk te vestigen in stadswijken en dorpen, en naburige huisartsen te benaderen met een aanbod van kortdurende gespreks- en gedragstherapie voor patiënten, bij wie de problematiek duidelijk of mogelijk van psychologische aard was. Uiteraard mikten ze daarmee niet op de patiënten voor wie een uitgebreide psychotherapeutische behandeling geïndiceerd was. De patiënten moesten deze dienst uit eigen zak betalen, maar de gevraagde honoraria waren bescheiden en afhankelijk van het inkomen van de patiënt. Voor de psychologen stond er tegenover: toch wat inkomen, maatschappelijk nuttig bezig zijn, en binnen hun vak expertise opdoen. De huisartsen van hun kant waren opgelucht dat zij dit type patiënten, voor wie ze onvoldoende tijd en middelen hadden, zinvol konden doorverwijzen.