Dit hoofdstuk is een korte inleiding in de cardiogenetica. De genetische informatie opgeslagen in het DNA wordt het genotype genoemd; het klinische beeld wordt het fenotype genoemd. De meeste erfelijke hartziekten zijn monogenetisch (vanuit één fout in een gen) en hebben een dominante overerving, zodat er zowel via de vader als via de moeder overerving mogelijk is. In dit hoofdstuk bespreken we de pathologie van de ionkanalen, zoals het lange-QT-intervalsyndroom, het Brugada-syndroom en de catecholaminerge polymorfe ventriculaire tachycardie. Daarnaast komen de erfelijke cardiomyopathieën aan bod, waaronder dilaterende cardiomyopathie, hypertrofische cardiomyopathie en aritmogene cardiomyopathie. Ook desmosoomgenen en plotse hartdood worden besproken.