Fleur is de oudste van twee. Haar jongere broertje is als peuter al gediagnosticeerd. Met Fleur is niets aan de hand, lijkt het. Wel hangt ze sterk aan haar moeder. Dat wordt steeds erger, en vanaf haar zesde ontwikkelt ze bovendien angsten, zoals de angst te moeten overgeven of ziek te worden als ze eet of drinkt. Naar school gaan wordt een drama, en met vriendinnetjes spelen zit er ook niet in. Er volgt een uitgebreide zoektocht naar een goede therapie. Na verschillende aanpakken geprobeerd te hebben – die vaak tijdelijk effectief zijn – komt Fleur bij de kinderpsychiater terecht. Medicatie blijkt te helpen. Binnen een paar maanden is de situatie aanmerkelijk verbeterd en is Fleur een bijna gewone, vrolijke elfjarige.