De gegeneraliseerde angststoornis (GAS) is een veelvoorkomende stoornis, die in de klinische praktijk lastig te diagnosticeren en te behandelen blijkt. Er is dan ook behoefte aan diagnostische richtlijnen en effectievere behandelingen dan de huidige richtlijnbehandelingen (psychofarmaca of cognitieve gedragstherapie [CGT]). In dit artikel worden de voor de klinische praktijk belangrijkste aanbevelingen en uitkomsten uit het proefschrift On the diagnosis, assessment, and treatment of generalized anxiety disorder van Van der Heiden (2011) besproken. Naast praktische richtlijnen om de differentiaaldiagnostiek te verbeteren, worden de uitkomsten van een gerandomiseerde, wachtlijstgecontroleerde effectstudie besproken. In deze studie werden twee specifiek voor GAS ontwikkelde vormen van CGT met elkaar vergeleken. Daaruit bleek dat metacognitieve therapie, gericht op het wijzigen van de opvattingen die patiënten hebben over hun gepieker, het meest effectief was. Het artikel wordt daarom afgesloten met een gevalsbeschrijving, waarin de toepassing van deze methode wordt toegelicht.