Jaren geleden gold voor patiënten met ischemisch hartlijden, en meer in het bijzonder voor hen die een hartinfarct doormaakten, wekenlange bedrust en strenge beperking van de fysieke activiteit. Men was er immers van overtuigd dat die langdurige rust nodig was voor stevige littekenvorming van het infarct en dat fysieke activiteit uitzetting van het litteken, aneurysmavorming en eventuele ruptuur in de hand zou kunnen werken. In de jaren vijftig van de vorige eeuw begon men zich evenwel te realiseren dat het gevaar voor ruptuur en aneurysmavorming van het infarct als gevolg van fysieke activiteit verwaarloosbaar was. Bovendien leidde langdurige bedrust op fysiek vlak tot orthostatische intolerantie en tot een hogere incidentie van veneuze trombose en longembolieën. Op psychosociaal vlak kwam men tot de conclusie dat deze houding het moreel aantastte, aanleiding gaf tot wanhoop, angsten opriep en resulteerde in ernstige ongerustheid over het hervatten van een normaal leefpatroon. Dit alles leidde tot een agressievere aanpak van de patiënt met ischemisch hartlijden, aanvankelijk uitsluitend tijdens het ziekenhuisverblijf, dat tevens progressief werd ingekort, later gevolgd door het trainen van de ambulante patiënt in speciaal daartoe opgestelde revalidatieprogramma’s.