Bij een inwendige besmetting is er onbedoeld een hoeveelheid radioactiviteit in het lichaam aanwezig. Radioactieve stoffen kunnen via verschillende besmettingsroutes in het lichaam komen. In tegenstelling tot een uitwendige bestraling kun je bij een inwendige bestraling de dosis niet rechtstreeks met een meting bepalen, maar zullen hiervoor modelmatige berekeningen (orgaanmodellen) worden toegepast. Binnen deze orgaanmodellen wordt met name gekeken naar hoelang de radioactiviteit zich op welke plek bevindt en hoe groot de dosis is die deze op de betreffende plek en de omgeving afgeeft. Het lichaam wordt hierbij verdeeld in een aantal compartimenten, die vaak overeenkomen met bepaalde organen en weefsels. De uiteindelijke effectieve volgdosis is, zonder enige kennis van de orgaanmodellen, toch zeer eenvoudig in te schatten. Hiervoor dient de dosisconversiecoëfficiënt e(50) gebruikt te worden.