De arts zal de klacht kortademigheid zoveel mogelijk vertalen naar objectiveerbare afwijkingen, waardoor gericht medisch handelen mogelijk wordt. Anamnese en lichamelijk onderzoek dienen met name om de ernst van de klacht te bepalen. Voor het stellen van een diagnose is vaak aanvullend onderzoek nodig. Meestal is dit spirometrie, een X-thorax of een ECG. Bij de meest voorkomende diagnosen (infecties, obstructief longlijden, hyperventilatie en hartfalen) wordt de diagnose gesteld op basis van waarschijnlijkheid en niet op een of meer pathognomonische kenmerken. Omdat een gouden standaard in veel gevallen ontbreekt, is de waarde van diagnostische bevindingen niet altijd goed in te schatten. Vaak blijven meerdere diagnosen aannemelijk en is het een probleem om het één van het ander te onderscheiden of de aanwezigheid van meerdere diagnosen te bevestigen. Juist met dit spanningsveld van het één aantonen en het ander niet uitsluiten heeft de praktiserend arts het meest te maken.