Vanwege de sterke betrokkenheid van het autonome zenuwstelsel bij nagenoeg alle lichaamsfuncties (zie tabel 28-1), zijn elementen van dit deel van het zenuwstelsel aanwezig in vrijwel alle perifere zenuwen, evenals in het ruggenmerg, de hersenstam en de grote hersenen. De aanduiding het ‘autonome’ zenuwstelsel (ook wel het ‘onwillekeurige’ of het ‘viscerale’ zenuwstelsel genoemd) suggereert een onafhankelijkheid in het functioneren die in werkelijkheid niet bestaat; een scherpe scheiding met het ‘willekeurige’ of ‘somatische’ zenuwstelsel is niet te trekken. Acties van het autonome zenuwstelsel worden veelal ‘opgelegd’, als aanpassing aan veranderende omstandigheden voor het lichaam, door de motoriek en het gedrag die vanuit het willekeurige zenuwstelsel worden geïnitieerd. Het autonome zenuwstelsel wordt dan ook in belangrijke mate gereguleerd vanuit verschillende delen van het centrale zenuwstelsel en heeft geen echte ‘autonome’ status. Denk bijvoorbeeld aan de snelle veranderingen in de distributie van het bloed die noodzakelijk zijn indien iemand snel opstaat vanuit een liggende houding: als dat te snel gebeurt, of wanneer het autonome zenuwstelsel niet goed functioneert, zal de betrokkene zich duizelig voelen en wellicht zijn evenwicht verliezen (orthostatische hypotensie). Op het moment van houdingsverandering zorgt het autonome zenuwstelsel normaal gesproken voor een onmiddellijke redistributie van het bloed in het lichaam, met als doel de hersenen van voldoende bloed te (blijven) voorzien.