In de algemene populatie zijn niet-acute bovenbuikklachten een veelvoorkomend verschijnsel. Ongeveer een kwart van de mensen met deze klachten wendt zich ermee tot een arts. De klachten die in dit hoofdstuk ter sprake komen, worden in het algemeen veroorzaakt door aandoeningen zoals gastro-oesofageale refluxziekte, dyspepsie, peptisch ulcuslijden, maligniteit in oesofagus of maag en afwijkingen aan lever, galblaas en pancreas. Ernstige aandoeningen liggen zelden aan deze klachten ten grondslag, maar zijn wel het eerste waarop de arts zich door middel van alarmsymptomen (o.a. haematemesis, dysfagie, melaena, zuurbranden) oriënteert. De prognose van een maligniteit in slokdarm en maag blijft matig tot slecht. Bij afwezigheid van alarmsymptomen is een gedetailleerde anamnese het belangrijkste instrument voor bepaling van een adequaat differentiaaldiagnostisch beleid. Het natuurlijk beloop van de meeste klachten is gunstig, maar er zijn enkele aandoeningen waarvoor interventie nodig en nuttig is. Een door H. pylori veroorzaakt peptisch ulcus in maag of duodenum moet bijvoorbeeld, gezien de therapeutische consequenties, als zodanig worden gediagnosticeerd. Derhalve zal bij persisteren van de klachten worden overgegaan tot nadere diagnostiek, gericht op het aantonen of uitsluiten van aandoeningen met specifieke consequenties.