Maandag 11.00 uur. De wekelijkse sessie met Priscilla. Bij binnenkomst kijkt ze net langs me heen. Of verbeeld ik me dat nou? Ze gaat zitten, telefoon op trilstand, handtas op de grond, ingevulde huiswerkformulieren op mijn tafeltje. Vanwaar dat afwerende contact vandaag? In de loop van de therapiesessie wordt het me duidelijk. Priscilla wil al een tijdje gaan sporten. Dat zou beter zijn voor haar molligheid, somberheid en negatieve zelfbeeld. Maar het lukt haar niet in beweging te komen. Geregeld bespraken we de drempels die ze ervaarde, de pogingen die ze deed. Ze voelde zich door mij begrepen en gesteund. Maar van de week googelde ze mijn naam. ‘Op zoek naar je website voor nieuwe huiswerkformulieren’, vermeldt ze er snel bij. Op internet zag ze dat ik lid ben van de plaatselijke atletiekvereniging. En erger nog: dat ik deelneem aan hardloopwedstrijden. Ze komt los: ‘Sportief!’ Het klinkt als een scheldwoord. Ze schaamt zich. Ze had willen weten dat ik een enthousiaste sporter ben. Ik luister naar haar, maar vraag me tegelijkertijd af wat mijn hardloopwedstrijden in vredesnaam op internet doen.