In de therapeutische relatie kunnen er problemen ontstaan als de cliënt op basis van vroege negatieve ervaringen reageert op de therapeut en niet op basis van wat er daadwerkelijk op dat moment speelt. Het is de taak van de CBASP-therapeut om deze reactiepatronen, gebaseerd op ervaringen met belangrijke personen in het verleden, te vervangen door ervaringen die tot onderling vertrouwen leiden. Om dit te kunnen doen, is het van belang dat de therapeut weet welke problemen in de interactie zouden kunnen gaan spelen. De informatie uit de tweede sessie wordt hiervoor gebruikt. Op basis van deze informatie tracht de therapeut een consistent thema te identificeren dat de verhouding karakteriseert die de cliënt met zijn belangrijke personen had. Vervolgens wordt een overdrachtshypothese geformuleerd.