Burgers in de Nederlandse samenleving mogen verwachten hun leven te kunnen leven in vrijheid en zich individueel te kunnen ontplooien tot unieke, autonome burgers. Zelfmanagement, eigen regie en een samenleving waarin men zelfredzaam is, zijn daarin belangrijke pijlers. Daaromheen zijn wetgeving, beleid en professioneel handelen gebouwd. Zoals besproken in de eerdere delen is de Wmo samen met de Wet verplichte ggz een stimulering tot lokale en wijkgerichte afstemming van zorg. Professionals, naasten en (ex-)cliënten zijn het steeds meer met elkaar eens dat begeleiding en zorg ontvangen in de eigen vertrouwde omgeving, ongeacht de problematiek, heel vanzelfsprekend zou moeten zijn; en dat daarbij, waar nodig en mogelijk, de omgeving wordt ingeschakeld. Deze gedachte, dat het bevorderen van zelfredzaamheid van burgers goed is, stelt professionals uit het sociaal domein, de zorg, de ggz en het onderwijs geregeld voor ingewikkelde dilemma’s. De praktijken zijn weerbarstig en complex. Enerzijds heb je oog voor het individu, anderzijds gaat het om de gehele wijk en moet je rekening houden met de systemen in de samenleving als geheel. De focus op eigen regie, zelfmanagement en zelfredzaamheid geldt niet voor iedereen. En de behoefte aan of mogelijkheid tot het inschakelen en versterken van het sociale netwerk is ook niet voor iedereen dezelfde. Er is niet één systeem dat past op ieder individu, één mal waar iedereen zomaar in past. Met deze onderlinge behoefteverschillen zullen professionals én systemen dus rekening moeten houden.