In de afgelopen vijfentwintig jaar zijn de ontwikkelingen in de elektrofysiologie stormachtig geweest. Vijfentwintig jaar geleden bestond de elektrofysiologie uit niet-invasieve diagnostiek (elektrocardiografie) en sporadisch uit invasieve diagnostiek, zoals via elektrofysiologisch onderzoek gestuurde behandeling met antiaritmica. De invasieve behandeling van ritmestoornissen kende een toevallig begin in 1979. Vanaf 1982 verschenen de eerste berichten over succesvolle invasieve behandeling van het wolff-parkinson-whitesyndroom (zie hoofdstuk 37). De vlucht die deze behandelingsstrategie daarna heeft genomen, is ongeëvenaard. Vijfentwintig jaar geleden werden bradyaritmieën met eenvoudige pacemakers behandeld en tachyaritmieën met antiaritmica. ICD’s kwamen pas mondjesmaat beschikbaar aan het eind van de jaren tachtig na baanbrekend werk van Michel Mirowski. Tot slot bracht vooral in de afgelopen tien jaar de moleculairgenetische diagnostiek een revolutie teweeg in het denken over de pathofysiologie van hartritmestoornissen. Bestaande ziektebeelden werden op basis van het moleculaire substraat onderverdeeld in verschillende subtypen en nieuwe ziektebeelden werden beschreven (brugadasyndroom, kort QTsyndroom). Daarbij gold voor de laatst ontdekte aritmiesyndromen een steeds korter tijdsinterval tot de ontrafeling van de moleculairgenetische details, voor het korte QT-interval waren er binnen een jaar na de eerste klinische beschrijving al drie moleculaire subtypen beschreven (zie hoofdstuk 31).