Bij screening worden gezonde personen getest op voorstadia of vroege stadia van een ziekte zonder dat de persoon al klachten of symptomen heeft die in relatie staan tot deze ziekte. Daarmee wordt een onderscheid gemaakt in een kleine groep met een grote kans op het hebben of krijgen van een bepaalde aandoening, afwijking of ontwikkelingsachterstand, en een grote groep met een kleine kans hierop. Het natuurlijk beloop van de ziekte, de eigenschappen van de screeningstest, en de behandelingsmogelijkheden bepalen uiteindelijk de verwachte omvang van de gezondheidswinst voor de populatie of groep patiënten; deze karakteristieken bepalen tegelijkertijd ook de verwachte nadelen van screening. In Nederland en veel Europese landen worden drie kankerscreeningsprogramma’s aangeboden, waarbij de voordelen aantoonbaar opwegen tegen de nadelen. De balans is vaak delicaat, en de afweging van voor- en nadelen op individueel en populatieniveau door nationale commissies is verschillend.