Stel een procesmodel op aan de hand van de volgende zes richtlijnen.
-
Maak een lijst van geselecteerde verklaringen.
-
Formuleer de geselecteerde verklaringen in termen van factoren. Er is sprake van een factor als deze sociaalpsychologisch, specifiek en (waar mogelijk) continu van aard is en als het gaat om een affectieve reactie, attitude of vorm van gedrag.
-
Maak een procesmodel van de eindvariabele en de factoren die deze direct beïnvloeden. Zet op papier: de eindvariabele helemaal rechts, de directe factoren die deze beïnvloeden net links daarvoor, en pijlen tussen de directe factoren en de eindvariabele met daarbij een plus- of minteken.
-
Breid het procesmodel uit met distale factoren. Redeneer verder achteruit vanuit elke directe factor en voeg, per directe factor, distale factoren toe. Zet pijlen tussen de verschillende factoren, met daarbij een plus-, min- of vraagteken. Zet een pijl tussen een factor en een pijl, als er sprake is van een versterkend (+) of verzwakkend (-) effect.
-
Verbind losse processen met elkaar. Verbind de factoren uit de losse processen (ketens) van het procesmodel met elkaar, als dat aan de orde is. Er ontstaat dan een samenhangend procesmodel. Zijn er weinig verbindingen tussen de losse processen in het procesmodel, kijk dan goed of je je niet beter kunt richten op een van de processen in het model, om dat verder uit te werken.
-
Check het procesmodel en beantwoord de volgende vragen. Zitten er nog grote gaten tussen de directe factoren en de eindvariabele? In hoeverre is er sprake van meerdere losstaande processen? Bestaat het procesmodel uit niet meer dan tien factoren? Bestaat de keten achter de eindvariabele uit niet meer dan drie niveaus?
Toets vervolgens de empirische houdbaarheid van het procesmodel door, voor de verschillende verbanden in het procesmodel, bewijs te zoeken in de onderzoeksliteratuur (bestaand onderzoek) en door zelf onderzoek te doen naar een of meer verbanden in het procesmodel.