Met de toenemende prevalentie van allergie wordt de behoefte aan succesvolle preventie steeds groter. Bij de beoordeling van de mogelijkheden van preventie van allergische ziekten spelen verschillende variabelen een rol, waaronder het individuele risico op allergie, tolerantie versus sensibilisatie, het moment en de orgaanspecificiteit van preventie en de leeftijdsgebondenheid van allergische manifestaties (de ‘allergische opmars’). De selectie van risicokinderen is echter maar beperkt mogelijk en van de meeste preventieve maatregelen staat de effectiviteit onvoldoende vast. Het lijkt op dit moment verstandig om terughoudend te zijn met het toepassen van preventie. De belangrijkste adviezen gelden niet alleen voor kinderen met verhoogd risico, maar voor alle zuigelingen: het langdurig geven van (uitsluitend) borstvoeding en het niet roken in de nabijheid van het kind. Bij kinderen met sterk verhoogd risico komt daar nog het advies bij om pas bij 6 maanden met bijvoeding te beginnen. Als de borstvoeding wordt gestaakt, wordt hypoallergene voeding als preventieve maatregel geadviseerd voor kinderen met een ouder broertje of zusje met type I-voedselallergie. Van andere maatregelen weegt de belasting waarschijnlijk niet op tegen de (dubieuze) effectiviteit.