Een jongen van 4 jaar wordt op aandringen van zijn leerkracht verwezen. Zij heeft gemerkt dat hij zijn linkerhand niet gebruikt bij knutselen. Hij kan niet goed hardlopen en valt vaak doordat hij struikelt over zijn linkervoet. Hij kan goed meekomen met zijn klasgenootjes; de psychomotorische ontwikkeling is normaal en er zijn geen bijzondere ziekten. Bij onderzoek blijkt zijn linkerbeen iets dunner en korter te zijn dan zijn rechterbeen. Tijdens lopen heeft hij een tenenloop; bij het hardlopen is er een spitsvoet en maakt zijn linkerbeen een boogvormige beweging naar buiten. Zijn linkerarm wordt hierbij ‘als een vleugeltje’ opgetrokken. De achilles- en kniepeesreflex zijn links hoger dan rechts en de voetzoolreflex is links pathologisch. Hij kan bij de proef van de gestrekte armen de linkerhand moeilijk stilhouden en er treden onwillekeurige vingerbewegingen op. Het verplaatsen van houten pinnetjes in een gaatjesbord gaat links veel minder snel dan rechts.