De cervix vormt de hals van de baarmoeder en is 3 à 4 cm lang, waarvan circa 1,5 cm als portio uitmondt in de vagina. De afgrenzing ten opzichte van het corpus uteri is niet scherp en bevindt zich waar het cervixkanaal overgaat in het cavum uteri. Dit zogenaamde ostium internum anatomicum van het cervixkanaal is hier reeds bekleed met endometrium dat lager in het cervixkanaal overgaat in het hoogcilindrisch slijmvormende endocervixepitheel (ostium internum histologicum; zie fig. 1.3). Het intravaginale gedeelte van de cervix noemt men de portio (vaginalis), die merendeels bedekt is met stevig niet-verhoornend plaveiselepitheel zoals de gehele vagina. De grens met het slijmvormende endocervixepitheel kan op het buitenoppervlak van de cervix gelegen zijn: de ectocervix, of in het cervixkanaal: de endocervix. Het ostium externum van het cervixkanaal vormt de grens tussen ecto- en endocervix. Bij nulliparae is dit ostium rond, bij multiparae is het spleetvormig als gevolg van kleine scheurtjes tijdens de baring. Als grotere scheuren zijn opgetreden, die soms doorlopen tot in de fornix, spreekt men van laceratie.