In de klinische praktijk wordt het diagnosticeren van een stoornis binnen het autismespectrum als een lastige opgave beschouwd. In ieder geval zou de clinicus dit als een lastige opgave dienen te beschouwen. Aan deze moeilijkheid liggen verschillende oorzaken ten grondslag. Zo is er onvoldoende inzicht in determinanten van de stoornis, zorgt de diversiteit van kenmerken van deze stoornis voor problemen bij het classificeren en het uiteindelijke diagnosticeren en is het in Nederland gehanteerde testmateriaal sterk verouderd, onvoldoende betrouwbaar, onvoldoende valide en onvoldoende theoretisch gefundeerd teneinde als objectief materiaal te kunnen dienen. Daarnaast worden, met de komst van de DSM-5, verschuivingen verwacht binnen het diagnosticeren en classificeren van de stoornis. Onduidelijkheid en subjectiviteit heerst alom. Er wordt dan ook gesteld dat zonder gefundeerde theorie over determinanten van autisme, met als gevolg onvoldoende betrouwbare en valide instrumenten om autisme objectief te kunnen classificeren, er eigenlijk geen diagnose, geen behandelmogelijkheid en geen (psychische) stoornis is. Deze stelling zal centraal staan binnen het overzichtsartikel. Aansluitend op de publicatie van het artikel zal gestart worden met een vervolgonderzoek op dit vlak gericht op psychologische processen waarop de stoornis van invloed kan zijn en waardoor vernieuwd testmateriaal ontwikkeld kan worden teneinde de stoornis beter te kunnen objectiveren, zoals de ervaren kwaliteit van leven, het systematiseren versus het empathiseren en de persoonlijkheid. De ervaren kwaliteit van leven kan daarnaast eveneens als uitkomstmaat dienen in de verplichte Routine Outcome Monitoring teneinde in kaart te kunnen brengen welke begeleidingsvormen voor personen met een stoornis binnen het autismespectrum, (kosten)effectief zijn.