'De man met de hamer’ is een veelgebruikte uitspraak bij marathonlopers. Meer dan de helft van alle recreatieve marathonlopers zegt de ‘man met de hamer’ tijdens een marathon te hebben ervaren, onafhankelijk van hoe hard ze hadden getraind. Het gebeurt meestal rond de 32e tot 35e kilometer. Het tempo van de loper neemt aanzienlijk af en de benen voelen als lood. Vaak worden in benen en armen tintelingen of een verdoofd gevoel waargenomen. Het denken wordt vaak diffuus en warrig. De oorzaak van deze toestand is de uitputting van beschikbare energie.
De primaire brandstofbronnen van een loper tijdens duurarbeid zijn koolhydraten en vetten. Vetten lijken de logische eerste brandstofkeuze voor duurprestaties; ze bezitten een zeer hoge energiedichtheid en de voorraden zijn bijna onuitputtelijk. Helaas is er voor het metabolisme van vetten een constante toevoer van zuurstof nodig, en energielevering uit vetten is langzamer dan via het metabolisme van koolhydraten.
De meeste lopers kunnen 2.000–2.200 kilocalorieën aan glycogeen opslaan in spieren en lever, wat voldoende energie oplevert om ongeveer 32 km te lopen in een matig intensief tempo. Aangezien het lichaam veel minder snel is in het afbreken van energie uit vetten, zakt het looptempo en heeft de loper last van vermoeidheid. Verder zijn koolhydraten de enige brandstof voor de hersenen. Het is dus fysiologie, en geen toeval, dat zoveel marathonlopers het moeilijk krijgen rond de 32e kilometer.