Chemotherapie is een behandeling met medicijnen die een cytotoxisch effect hebben op sneldelende cellen, waardoor deze worden gedood of stoppen met delen. Chemotherapie grijpt in op het metabolisme van cellen, door een beschadiging van het DNA, of door een indirecte beschadiging van enzymsystemen te bewerkstelligen. Er zijn verschillende soorten cytostatica, met elk hun eigen werkingsmechanismen en bijwerkingen, zoals de antimetabolieten, alkylerende middelen, platinaverbindingen, antitumorantibiotica en de antimitotische middelen of microtubulaire inhibitoren. Chemotherapie kan voor verschillende doelen worden toegepast, zoals curatief, (neo-)adjuvant, palliatief en als onderhouds- of consolidatiebehandeling. De (oncologie)verpleegkundige speelt een belangrijke rol bij de voorlichting over chemotherapie. Bij de voorlichting is het belangrijk dat de meest voorkomende en risicovolle bijwerkingen worden besproken, evenals wat de patiënt zelf kan doen om bijwerkingen te signaleren, voorkomen of verminderen. Het toedienen van cytostatica heeft risico’s voor de patiënt en de zorgverlener. Het is belangrijk adequate beschermingsmiddelen te gebruiken en interventies toe te passen om de gezondheidsrisico’s te voorkomen of te beperken. Cytostatica hebben een smalle therapeutische breedte en er kan interactie optreden met andere (cytotoxische) geneesmiddelen, met alternatieve middelen of met voedingsmiddelen. Ook de nier- of leverfunctie kan van invloed zijn op geneesmiddeleninteractie. Chemotherapie kent een groot scala aan bijwerkingen, zoals myelosuppresie, gastro-intestinale toxiciteit, cardiovasculaire toxiciteit, neuro- of ototoxiciteit en infertiliteit. Bij ernstige toxiciteit kan tot een dosisreductie of stoppen van de behandeling worden besloten. De (oncologie)verpleegkundige speelt een belangrijke rol bij het monitoren van de bijwerkingen bij chemotherapie.