In het streven naar een optimale kwaliteit van gezondheidszorg is een richtinggevende definitie van gezondheid
onontbeerlijk. De Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO
) definieerde gezondheid
in 1948 als volgt:
Health is a state of complete physical, mental and social well-
being and not merely the absence of disease or infirmity. In deze definitie ligt de focus op
complete well-
being, het risico kan zijn dat mensen met een chronische lichamelijke of mentale aandoening of met een handicap daardoor minder vanzelfsprekend in de ‘gezonde’ wereld kunnen functioneren. Door daarnaast het accent te leggen op het feit dat het om meer gaat dan alleen de afwezigheid van ziekte, kan de definiëring bijdragen aan medicalisering. Bovendien ontwikkelt het denken over kwaliteit zich vooral vanuit een medische invalshoek. De voortgaande discussie over een richtinggevende definitie voor gezondheid mondde in 2011 uit in een voorstel van Huber en anderen [
1] om de volgende definitie van gezondheid te hanteren:
Health as the ability to adapt and to selfmanage. Deze ontwikkeling van de definitie is enerzijds een reflectie op de maatschappelijke discussie over gezondheid en ziekte, waarbij de focus meer komt te liggen op het voorkómen van ziekte (van ziekte naar gezond gedrag), anderzijds illustreert deze ontwikkeling de verandering van ziektepatronen (van infectieziekten naar ziekten die mede het gevolg zijn van leefstijl) in een steeds groter deel van de wereld. Met de ontwikkelingen van de inzichten veranderde ook het concept van ‘goede’ zorg ofwel kwaliteit van zorg. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit van medische zorg in de huisartsenpraktijk, die op grond van richtinggevende definities en de ontwikkeling daarvan, ook aan verandering onderhevig is. De kwaliteit wordt op vier niveaus bepaald: landelijk niveau, regionaal niveau, niveau van de gemeente of wijk en op het niveau van de praktijk.