Hoewel de diagnose ‘persoonlijkheidsstoornis’ zonder specifieke deskundigheid niet gesteld kan worden, kan de huisarts een persoonlijkheidsstoornis wel vermoeden op basis van de indruk die hij krijgt van de patiënt. Zeker bij enkele opeenvolgende consulten is een persoonlijkheidsstoornis goed te signaleren. Bij stoornissen van het niet veelvoorkomende A-cluster geldt dat je in het gesprek een vreemd gevoel krijgt, het gevoel dat je geen contact kunt krijgen en dat je op eieren moet lopen en voorzichtig moet zijn. Bij patiënten uit het B-cluster merk je vaak dat er spanning in de relatie ontstaat: de patiënt trekt heel erg de aandacht, zet zichzelf meteen in het middelpunt, devalueert andere hulpverleners of roept irritatie op door branieachtige uitspraken. De impulsiviteit is opmerkelijk. Bij het C-cluster valt de afhankelijkheid of de vermijding op. Bij de obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis vallen vaak de langdradigheid, de gedetailleerdheid en het gebrek aan emoties op. In geen enkel geval heb je als huisarts na enkele consulten het gevoel dat het contact aangenaam, prettig, soepel en respectvol verloopt. Dit zou een aansporing moeten zijn de
dsm-criteria erbij te pakken en een volgende keer verschillende van deze criteria uit te vragen. Dit geeft snel een betere indruk. Voor meer informatie verwijs ik naar mijn
Handboek Persoonlijkheidstoornissen.
10