Iedere huisarts heeft in zijn praktijk te maken met mensen met een persoonlijkheidsstoornis. Soms weet hij dat doordat de diagnose gesteld is in de tweedelijns ggz, soms vermoedt hij het doordat de patiënt zowel bij hemzelf als bij andere hulpverleners vergelijkbare reacties oproept. Door zich hiervan bewust te zijn, door kennis te hebben van persoonlijkheidsstoornissen en door er een professionele werkhouding tegenover aan te nemen, kan de huisarts de werkrelatie met deze patiënten aanzienlijk verbeteren. Dit komt niet alleen de patiënt ten goede, maar zal ook het gevoel van belasting van de huisarts aanzienlijk verminderen.
Het begrip ‘persoonlijkheidsstoornis’, afkomstig uit de dsm-iv-r, is meestal een diagnose die gesteld wordt door de psychiater. Het begrip als diagnose is niet zo zinvol voor de huisarts, maar als werkhypothese is het goed bruikbaar. Dit hoofdstuk gaat er over hoe de huisarts de persoonlijkheidsstoornis als werkhypothese kan gebruiken, welke valkuilen hij kan tegenkomen en welke vorm van professioneel handelen adequaat is.