Het specifieke van de kinder- en jeugdpsychotherapie betreft drie sleutelbegrippen: het ontwikkelingsperspectief van het kind of de jongere, de opvoedkundige relatie met een of meerdere volwassenen waarin het kind of de jongere leeft en het mandaat dat nodig is alvorens er sprake kan zijn van een werkbaar therapeutisch kader. Gerelateerd aan deze drie begrippen worden diverse supervisiethema’s besproken, zoals spel, idioom, controle, grenzen, agressie, conflicterende loyaliteiten, geheimen, parallelprocessen, religieuze en culturele diversiteit en oneigenlijke mandaten. In de diverse supervisievoorbeelden komen ook een paar experiëntiële technieken aan de orde die als supervisiemethodiek gebruikt worden: een opstelling maken in de zandtafel, het spelgenogram en geleide imaginatie. Tot slot worden aan de hand van valkuilen, stagnaties en dilemma’s moeilijke momenten besproken. Stagnerende supervisieprocessen en pijnlijke confrontaties met persoonlijke problematiek en/of ongeschiktheid voor het vak zorgen voor dilemma’s in de eindbeoordeling. Uiteindelijk is kennis over zichzelf een voorwaarde voor iedere therapeut om het vak goed uit te oefenen.