Oververhitting (hyperthermie) en onderkoeling (hypothermie) hebben een weerslag op alle orgaansystemen. Kinderen, magere mensen en ouderen raken eerder onderkoeld. De centrale lichaamstemperatuur wordt oesofageaal gemeten. Klinische onderkoelingsverschijnselen zijn lokale bevriezing en algemene onderkoeling (hypothermie I t/m IV). Op de SEH zijn het voorkómen van verdere afkoeling en opwarmen belangrijk. Bij diepe onderkoeling ( < 32 °C) zijn intubatie en beademing nodig. Ziektebeelden bij hyperthermie ( > 39,5 °C) zijn hittekrampen, warmte-uitputting en hitteberoerte (soms levensbedreigend); koel snel tot < 38 °C (plantenspuit en ventilator). Bij langdurige tewaterraking zijn er meestal onderkoeling en circulatieproblemen. Bij onderwaterraking is vooral zuurstofgebrek van belang. Men moet bij drenkelingen (en duikongevallen) letten op: respiratoire insufficiëntie, cardiale insufficiëntie, hartstilstand en bewustzijn. Op de SEH zorgt men voor: vrije luchtweg, beademing, wervelkolomstabilisatie en behandeling van de circulatiestilstand. Bij duikongevallen (vaak met perslucht) is arteriële luchtembolie, verdrinking, onderkoeling of een hartinfarct mogelijk. Bij decompressieziekte of barotrauma’s moet snel contact worden opgenomen met een duikmedisch centrum.