Welkom bij THIM Hogeschool voor Fysiotherapie & Bohn Stafleu van Loghum
THIM Hogeschool voor Fysiotherapie heeft ervoor gezorgd dat je Mijn BSL eenvoudig en snel kunt raadplegen. Je kunt je links eenvoudig registreren. Met deze gegevens kun je thuis, of waar ook ter wereld toegang krijgen tot Mijn BSL. Heb je een vraag, neem dan contact op met helpdesk@thim.nl.
Om ook buiten de locaties van THIM, thuis bijvoorbeeld, van Mijn BSL gebruik te kunnen maken, moet je jezelf eenmalig registreren. Dit kan alleen vanaf een computer op een van de locaties van THIM.
Eenmaal geregistreerd kun je thuis of waar ook ter wereld onbeperkt toegang krijgen tot Mijn BSL.
Login
Als u al geregistreerd bent, hoeft u alleen maar in te loggen om onbeperkt toegang te krijgen tot Mijn BSL.
Het doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de voorkeuren van ziekenhuispatiënten en de variabelen die van invloed zijn op de wens om de voedings- en vochtinname te monitoren. In een crosssectioneel onderzoek werden 150 patiënten in een Nederlands ziekenhuis bevraagd over algemene kenmerken, gezondheidsvaardigheden, digitale vaardigheden en voorkeuren ten aanzien van het zelf monitoren van hun voedings- en vochtinname. Uit de resultaten blijkt dat de meeste patiënten (95%) zich in staat voelden om zelf hun voedings- en vochtinname te monitoren. Vijfenveertig procent van de respondenten wilde een actieve rol spelen bij het zelf monitoren. Daarnaast werd aangetoond dat de meeste respondenten (72%) in staat waren om eenvoudige digitale functies te gebruiken. Regressieanalyse toonde aan dat patiënten die hoger scoorden op twee schalen van de Health Literacy Questionnaire, meer geneigd waren om een actieve rol te spelen bij het monitoren van hun voedings- en vochtinname. Hoewel het crosssectionele ontwerp geen causaal verband toestaat en de representativiteit beperkt is tot enkele ziekenhuisafdelingen, levert dit onderzoek waardevolle inzichten op voor de praktijk. Het laat zien dat zelfmonitoring in het ziekenhuis een kansrijke verandering is en biedt aanknopingspunten om deze verandering op persoonsgericht wijze vorm te geven.
Inleiding
De voedingsstatus van patiënten, opgenomen in een ziekenhuis, heeft grote impact op hun morbiditeit en mortaliteit [1]. Het monitoren (vaststellen, registreren en beoordelen) van de voedings- en vochtinname is essentieel om, samen met parameters als gewicht, veranderingen in spiermassa, eetlust en slikklachten, te kunnen screenen op risico op ondervoeding, ondervoeding vast te stellen en ondervoeding te behandelen [2].
Het vaststellen, registreren en beoordelen van de dagelijkse voedings- en vochtinname, wordt in het ziekenhuis doorgaans uitgevoerd door zorgprofessionals, zoals verpleegkundigen, voedingsassistenten, diëtisten en artsen. Het is hierbij niet vanzelfsprekend dat de patiënt en/of de naaste een rol speelt bij het monitoren van de voedings- en vochtinname [3].
Er is een aantal redenen waarom het betrekken van patiënten en hun naasten bij de zorg steeds belangrijker wordt. Grotere betrokkenheid van de patiënt bij de zorg leidt tot verbetering van ziekte-inzicht, zelfmanagement, eigen effectiviteit en ziekte-uitkomsten [4‐6]. Het zelf monitoren van de voedings- en vochtinname leidt op die manier mogelijk tot meer inzicht in het eigen gedrag, bewustwording ten aanzien van het belang van monitoring van de voedings- en vochtinname, verhoging van het zelfmanagement en verbeterde monitoring. Het betrekken van de patiënt en diens naaste bij het monitoringproces doet bovendien recht aan een persoonsgerichte benadering van de zorg. Dit houdt in dat de ideale wijze waarop monitoring plaatsvindt, aansluit bij de waarden en opvattingen van zowel de zorgprofessional als de patiënt en diens naasten [7]. Eerder werd al aangetoond dat betrokkenheid van ouderen bij hun voedingsinname leidt tot verbetering van de voedingsinname [3]. Zeker in een tijd waarin patiënten steeds korter in het ziekenhuis verblijven en de inzet van professionele ondersteuning steeds vanzelfsprekender hand in hand gaat met informele ondersteuning [8, 9], is het wenselijk om de periode van opname te benutten en patiënten bij het monitoren van de voedings- en vochtinname te betrekken, zodat ze goed voorbereid zijn op hun rol na ontslag uit het ziekenhuis.
Het zelf monitoren van de voedings- en vochtinname in het ziekenhuis vraagt van de zorgprofessional om een verandering in aanpak. Vanuit een persoonsgerichte benadering is het belangrijk om daarbij inzicht te krijgen in de voorkeuren en opvattingen van patiënten ten aanzien van het zelf monitoren van de voedings- en vochtinname, om zo te komen tot ‘zorgen en beslissen met’ in plaats van ‘zorgen en beslissen voor’ de patiënt [10].
Om handvatten te bieden ten behoeve van deze verandering is het waardevol om inzicht te krijgen in de variabelen die van invloed zijn op de wens om een actieve rol te spelen bij het zelf monitoren van de voedings- en vochtinname door patiënten in het ziekenhuis. Variabelen die hierop mogelijk van invloed zijn, zijn naast algemene kenmerken (zoals leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, dieet, woonsituatie, aanwezigheid van een chronische aandoening), ook gezondheidsvaardigheden en digitale vaardigheden. Bij gezondheidsvaardigheden gaat het om zowel cognitieve gezondheidsvaardigheden als patiëntactivatie [11]. Daar waar cognitieve gezondheidsvaardigheden zich richten op cognitie en informatieverwerking, is patiëntactivatie gericht op motivatie, zelfvertrouwen en eigen effectiviteit [11]. Patiënten met lagere gezondheidsvaardigheden hebben meer moeite met zelfmanagement en zullen mogelijk meer behoefte hebben aan ondersteuning bij het zelf monitoren van de voedings- en vochtinname [11]. Ook patiënten met beperkte digitale vaardigheden zullen meer ondersteuning nodig hebben, omdat tegenwoordig steeds vaker technologische ontwikkelingen ingezet worden om zelfmanagement mogelijk te maken [12].
Dit leidt tot de volgende vragen: welke rol willen patiënten in het ziekenhuis spelen bij het zelf monitoren van de voedings- en vochtinname en welke variabelen zijn hierop van invloed? Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de voorkeuren van patiënten en variabelen die hierop van invloed zijn, om zo betrokken zorgprofessionals aanknopingspunten te bieden om persoonsgerichte zorg te leveren.
Methode
Onderzoeksontwerp
Het betreft een crosssectioneel vragenlijstonderzoek waarmee algemene kenmerken, digitale vaardigheden, gezondheidsvaardigheden, patiëntactivatie en wensen en opvattingen van patiënten ten aanzien van het zelf monitoren van de voedings- en vochtinname gedurende de ziekenhuisopname in kaart zijn gebracht. Daarnaast is onderzocht of er associaties zijn tussen deze variabelen en de wens om in het ziekenhuis een actieve rol te spelen bij het monitoren van de voedings- en vochtinname. Gezien de beperkte informatie die over dit onderwerp beschikbaar is, is het onderzoek exploratief van aard.
Onderzoekspopulatie en steekproef
De onderzoekspopulatie bestond uit patiënten, opgenomen op een van de verpleegafdelingen van het MMC Veldhoven. Deelnemers aan dit onderzoek zijn geworven via verpleegkundigen in opleiding van de betreffende afdeling. Op de momenten dat de onderzoekers op de afdeling vragenlijsten kwamen afnemen, hebben verpleegkundigen in opleiding alle patiënten die in aanmerking kwamen voor deelname aan het onderzoek gevraagd om mee te doen. Patiënten die cognitief in staat waren de vragen te beantwoorden zijn geïncludeerd in dit onderzoek. Exclusiecriteria waren: delier, niet-Nederlandssprekend en te grote belasting van de afname van de vragenlijst (op basis van een inschatting van het zorgpersoneel).
De vragenlijst is afgenomen onder 150 patiënten die in de periode van mei tot en met november 2023 opgenomen waren op een van de deelnemende verpleegafdelingen van het MMC.
Dataverzameling
De onderzoeker kwam bij de patiënt op de kamer om de vragenlijst af te nemen. De patiënt werd de keuze gegeven om de vragenlijst digitaal zelf in te vullen op de tablet van de onderzoeker of de onderzoeker las de vragen voor aan de patiënt en voerde de antwoorden in. Hiermee werd voorkomen dat zaken als digitale vaardigheid, leesvaardigheid of verminderd zicht invloed hadden op de overweging van de patiënt om aan het onderzoek deel te nemen.
De vragenlijst bestond uit een aantal vragen over algemene gegevens van de patiënt, namelijk leeftijd, geslacht, aanwezigheid van ziekte of aandoening, dieet en woonsituatie. Opleidingsniveau werd ingedeeld naar laag, middelbaar of hoog, een indeling die ook het Centraal Bureau voor de Statistiek hanteert [13]. Daarna volgden dertien vragen behorende tot de PAM-13NL, een gevalideerde Nederlandse vertaling (α = 0,88) van de Short Form Patiënt Activation Measure (PAM-13) [14], waarvan de ruwe score werd gebruikt voor verdere analyse. Bij deze score geldt hoe hoger de score, hoe hoger de patiëntactivatie. Vervolgens werden gezondheidsvaardigheden gemeten met behulp van 44 vragen van de gevalideerde Nederlandse vertaling (α = 0,83–0,94) van de Health Literacy Questionnaire (HLQ) [15]. De HLQ meet op negen domeinen van gezondheidsvaardigheden: 1) ‘zich begrepen en gesteund voelen door zorgverleners’ (4 items); 2) ‘voldoende informatie hebben om mijn gezondheid te organiseren’ (4 items); 3) ‘actief omgaan met mijn gezondheid’ (5 items); 4) ‘sociale steun voor gezondheid’ (5 items); 5) ‘kritische beoordeling van ontvangen gezondheidsinformatie’ (5 items); 6) ‘vermogen om actief samen te werken met zorgverleners’ (5 items); 7) ‘navigeren binnen het gezondheidszorgsysteem’ (6 items); 8) ‘vermogen om goede gezondheidsinformatie te vinden’ (5 items); en 9) ‘gezondheidsinformatie goed genoeg begrijpen om te weten wat te doen’ (5 items). Drieëntwintig van de 44 vragen (schalen 1–5) werden binnen de HLQ bevraagd met een vierpuntslikertschaal. De overige 21 vragen (schalen 6–9) betroffen een vijfpuntslikertschaal. Ook bij de HLQ betekent een hogere score, hogere gezondheidsvaardigheden. De digitale vaardigheden van de patiënten werden bevraagd met de Quickscan digitale vaardigheden van expertisecentrum Pharos. De quickscan bestaat uit zes vragen: 1) ‘Maakt u gebruik van internet via smartphone, tablet of computer?’ 2) ‘Zoekt u wel eens informatie via het internet?’ 3) ‘Maakt u gebruik van e‑mail?’ 4) ‘Maakt u wel eens gebruik van een app?’ 5) ‘Kunt u zelf een app downloaden?’ 6) ‘Maakt u gebruik van DigiD?’. Deze vragen konden beantwoord worden met ‘nee’, ‘met hulp’ of ‘ja’. Op basis van deze quickscan werd een inschatting gemaakt van de digitale vaardigheden van de patiënt in drie categorieën, namelijk beginners (meer ‘Nee’ en ‘Met hulp’), redelijk handige gebruikers (evenveel ‘Met hulp’ als ‘Ja’) of gevorderde gebruikers (meer ‘Ja’) [16]. De Quickscan digitale vaardigheden werd gebruikt omdat er voor deze context geen gevalideerde test beschikbaar was voor het meten van digitale vaardigheden. Dit instrument is kort en relevant voor de doelgroep.
De vragenlijst werd afgesloten met vragen over de behoeften en opvattingen ten aanzien van het zelfmonitoren van de voedings- en vochtinname. De vragen over opvattingen en behoeften waren: ‘Ik ben in staat om zelf bij te houden wat ik eet en drink voor mijn gezondheid’, ‘Voor het bijhouden van wat ik eet en drink, wil ik in het ziekenhuis een actieve rol op mij nemen’, ‘Voor mijn gezondheid wil ik leren om bij te houden wat ik eet en drink’, ‘Het bijhouden van wat ik eet en drink geeft mij inzicht in mijn gezondheid’, ‘Als ik in het ziekenhuis heb geleerd wat ik kan eten en drinken, geeft mij dat vertrouwen om het thuis zelf te doen’. Deze vragen werden beantwoord op een vierpuntslikertschaal, namelijk ‘Helemaal niet mee eens’, ‘Niet mee eens’, ‘Mee eens’ of ‘Helemaal mee eens’. De stelling ‘Voor het bijhouden van wat ik eet en drink, wil ik in het ziekenhuis een actieve rol op mij nemen’ werd als specifieke uitkomstmaat gedichotomiseerd en verder geanalyseerd.
Na afname van de eerste tien vragenlijsten zijn de inhoud van de vragenlijst en het afnameprotocol geëvalueerd. Op basis hiervan bleek het niet nodig om de vragenlijst inhoudelijk te wijzigen. De duur van de afname van de vragenlijst is vastgesteld en er zijn adviezen uit gekomen over het moment van afnemen. Deze uitkomsten zijn verwerkt in het afnameprotocol.
Analyse
Om na te gaan of de steekproef representatief was zijn de resultaten uit de steekproef vergeleken met de opnamegegevens uit de periode van mei tot en met november 2023. Beschrijvende statistiek is gebruikt om de populatie te beschrijven en voorkeuren weer te geven. De normaal verdeelde scores (beoordeeld met skewness en kurtosis) werden weergegeven met gemiddelde en standaarddeviaties (sd). Wanneer er geen sprake was van een normale verdeling werden mediaan en kwartielen weergegeven. Univariate logistische regressieanalyse is gedaan om associaties tussen patiëntkenmerken en de stelling ‘Voor het bijhouden van wat ik eet en drink, wil ik in het ziekenhuis een actieve rol op mij nemen’ te beschrijven aan de hand van oddsratio’s (OR’s) met 95%-betrouwbaarheidsintervallen (95%-BI). Op deze uitkomstmaat werd de vierpuntslikertschaal gedichotomiseerd door de antwoorden ‘Helemaal niet mee eens’ en ‘Niet mee eens’, samen te voegen tot ‘Niet mee eens’ en de antwoordopties ‘Helemaal mee eens’ en ‘Mee eens’ samen te voegen tot ‘Mee eens’. Met behulp van logistische regressieanalyse met achterwaartse variabelselectie is uit de beschikbare variabelen het beste verklarende multivariate regressiemodel voor de uitkomst geselecteerd. De proportie verklaarde variantie van het model werd uitgedrukt in de Cox-Snell’s R2. Variabelen die werden meegenomen in de analyses waren de algemene kenmerken, patiëntactivatie en gezondheidsvaardigheden. De overige stellingen werden beschrijvend geanalyseerd.
Alle analyses zijn uitgevoerd met het programma IBM SPSS Statistics, versie 28. P-waarden < 0,05 werden beschouwd als statistisch significant.
Ethische aspecten
Voorafgaand aan de dataverzameling is het onderzoeksvoorstel door de METC Máxima Medisch Centrum (MMC) niet WMO-plichtig verklaard. Aan alle deelnemers aan het onderzoek is vooraf informatie gegeven via een informatiefolder, uitgereikt door een verpleegkundige in opleiding. Na uitreiking van de folder werd bedenktijd geboden en werd de mogelijkheid gegeven tot het stellen van vragen. Vervolgens werd door de onderzoeker informed consent verkregen. Alle verzamelde data zijn anoniem verwerkt en er zijn geen gegevens gedocumenteerd die herleidbaar zijn naar de individuele patiënt.
Resultaten
Kenmerken van de populatie
Er zijn in totaal 150 vragenlijsten bij patiënten afgenomen, 131 patiënten voltooiden de volledige vragenlijst. Tijdens de 44 vragen van de HLQ was de meeste uitval te zien. Patiënten die de vragenlijst niet afmaakten gaven als voornaamste reden aan dat de vragenlijst lang was en er veel vergelijkbare vragen werden gesteld. In tab. 1 zijn de kenmerken van de respondenten terug te vinden.
Tabel 1
Kenmerken van de respondenten
Kenmerken
μ (sd)/n (%)
leeftijd in jaren (n = 150)
71,5 (sd = 13,6)
geslacht (n = 150)
man
90 (60,0%)
vrouw
59 (39,3%)
anders
1 (0,7%)
opleidingsniveau (n = 150)
laag onderwijsniveau
59 (39,3%)
middelbaar onderwijsniveau
50 (33,3%)
hoog onderwijsniveau
41 (27,3%)
woonsituatie (n = 150)
eenpersoonshuishouden
50 (33,3%)
meerpersoonshuishouden
99 (66,0%)
zorginstelling
1 (0,7%)
verpleegafdeling (n = 150)
cardiologie
59 (39,3%)
chirurgie
45 (30,0%)
interne geneeskunde
41 (27,3%)
overige afdelingen
5 (3,3%)
chronische aandoening (n = 150)
ja
nee
75 (50,0%)
75 (50,0%)
dieet (n = 150)
geen dieet
wel dieet
96 (64,0%)
54 (36,0%)
duur van het dieet (n = 48)
3 weken of korter
18 (37,5%)
3 weken tot 1 jaar
9 (18,8%)
langer dan 1 jaar
21 (43,8%)
digitale vaardigheden (n = 134)
beginners
redelijk handige gebruiker
ervaren gebruikers
38 (28,4%)
5 (3,7%)
91 (67,9%)
PAM-score
40,2 (sd = 4,5)
De resultaten uit de steekproef zijn vergeleken met de opnamegegevens van het ziekenhuis van de drie afdelingen waar de grootste inclusie plaatsvond, namelijk cardiologie, chirurgie en interne geneeskunde. Hieruit blijkt dat de gemiddelde leeftijd van opgenomen patiënten (n = 4465) in dezelfde periode 69,7 jaar was (sd = 15,8), van wie 54,7% man en 45,3% vrouw. Tussen de steekproef en de populatie zijn er geen relevante verschillen gevonden in leeftijd en geslacht.
Uit dit onderzoek bleek dat 72% van de patiënten gekenmerkt kan worden als redelijk handige tot ervaren gebruikers van digitale middelen. Dit betekent dat ze ten minste enkele eenvoudige digitale functies, zoals het versturen van een e‑mail of het gebruiken van een app, zelfstandig kunnen uitvoeren. Tevens bleek dat 85% van de respondenten via een eigen device (smartphone, tablet of computer) van het internet gebruikmaakt.
Met behulp van de score-instructie uit het HLQ-gebruikerspakket werd de HLQ-score berekend. De scores zijn terug te vinden in tab. 2.
Tabel 2
Gezondheidsvaardigheden uitgedrukt in HLQ-scores
bereik
gemiddelde (sd)
HLQ—zich begrepen en gesteund voelen door zorgverleners (n = 143)
0–4
3,1 (0,47)
HLQ—voldoende informatie hebben om mijn gezondheid te organiseren (n = 143)
0–4
3,0 (0,43)
HLQ—actief omgaan met mijn gezondheid (n = 143)
0–4
2,8 (0,45)
HLQ—sociale steun voor gezondheid (n = 143)
0–4
3,2 (0,52)
HLQ—kritische beoordeling van ontvangen gezondheidsinformatie (n = 143)
0–4
2,6 (0,54)
HLQ—vermogen om actief samen te werken met zorgverleners (n = 137)
0–5
4,0 (0,60)
HLQ—navigeren binnen het gezondheidszorgsysteem (n = 137)
0–5
3,7 (0,63)
HLQ—vermogen om goede gezondheidsinformatie te vinden (n = 137)
0–5
3,6 (0,67)
HLQ—gezondheidsinformatie goed genoeg begrijpen om te weten wat te doen (n = 137)
0–5
3,8 (0,66)
De resultaten met betrekking tot de vragen over voorkeuren en opvattingen van patiënten ten aanzien van het zelf monitoren van de voedings- en vochtinname in het ziekenhuis zijn weergegeven in fig. 1. Hierin valt af te lezen dat de 45% van de patiënten een actieve rol op zich wil nemen in het zelf monitoren van de voedings- en vochtinname. Vrijwel alle patiënten (95%) geeft zelf aan in staat te zijn om bij te houden wat ze eten en drinken. De respondenten zien vrijwel allemaal de waarde van het zelf monitoren van de voedings- en vochtinname. Het merendeel (68%) gaf aan dat het monitoren van de voedings- en vochtinname inzicht geeft in de eigen gezondheid en 70% van de respondenten gaf aan dat als ze in het ziekenhuis leren wat ze kunnen eten en drinken, dit het vertrouwen geeft om dat thuis ook te doen.
Figuur 1
Overzicht van de behoeften en opvattingen (n = 131)
×
Uitkomsten van de logistische regressieanalyse
Met univariate regressieanalyse is onderzocht of er een associatie is tussen kenmerken zoals leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, woonsituatie, afdeling, chronische ziekte, dieet, digitale vaardigheden en het willen opnemen van een actieve rol bij het monitoren van de voedings- en vochtinname in het ziekenhuis; deze kenmerken bleken niet voorspellend te zijn. Wel werd uit de analyses duidelijk dat de PAM-13NL en bepaalde schalen van de HLQ significant geassocieerd zijn met de wens om een actieve rol te spelen bij het monitoren van de voedings- en vochtinname in het ziekenhuis. Patiënten die hoger scoren op de PAM-13NL en vier subonderdelen van de HLQ bleken meer geneigd een actieve rol te willen spelen bij het monitoren van de voedings- en vochtinname in het ziekenhuis (zie tab. 3). Na Bonferroni-correctie voor frequent testen, waarbij de p-waarde voor significantie verlaagd wordt naar 0,002, bleven alleen de HLQ-schalen ‘actief omgaan met mijn gezondheid’ en ‘kritische beoordeling van ontvangen gezondheidsinformatie’ over als significant geassocieerd.
Tabel 3
Uitkomsten van de univariate logistische regressieanalyses om associaties tussen patiëntkenmerken en uitkomst te beschrijven (voor het bijhouden van wat ik eet en drink, wil ik in het ziekenhuis een actieve rol op mij nemen)
OR (95%-BI)
p-waarde
leeftijd
1,0 (0,95–1,0)
0,066
geslacht (vrouw versus man)
1,4 (0,7–2,9)
0,316
onderwijs (middelbaar versus laag)
1,4 (0,6–3,2)
0,402
onderwijs (hoog versus laag)
2,4 (1,0–5,8)
0,053
huishouden (meerpersoons versus eenpersoons)
1,3 (0,6–2,8)
0,466
opnameafdeling (overig versus cardiologie)
1,5 (0,2–11,1)
0,718
opnameafdeling (chirurgie versus cardiologie)
1,2 (0,5–2,7)
0,680
opnameafdeling (interne geneeskunde versus cardiologie)
1,7 (0,7–4,2)
0,212
aanwezigheid chronisch ziekte (nee versus ja)
0,6 (0,3–1,2)
0,167
dieet (wel versus niet)
1,2 (0,6–2,3)
0,692
duur van het dieet (‘3 weken tot 1 jaar’ versus ‘tot 3 weken’)
0,6 (0,1–3,2)
0,572
duur van het dieet (‘langer dan 1 jaar’ versus ‘tot 3 weken’)
0,5 (0,1–2,0)
0,334
digitale vaardigheden (beginners versus gevorderden)
0,9 (0,4–2,0)
0,820
digitale vaardigheden (redelijk handige gebruikers versus gevorderden)
2,4 (0,4–13,8)
0,326
PAM-score
1,1 (1,0–1,2)
0,003*
HLQ—zich begrepen en gesteund voelen door zorgverleners
1,8 (0,8–3,7)
0,137
HLQ—voldoende informatie hebben om mijn gezondheid te organiseren
2,9 (1,2–6,8)
0,016*
HLQ—actief omgaan met mijn gezondheid
5,6 (2,2–14,2)
<0,001*
HLQ—sociale steun voor gezondheid
1,8 (0,9–3,6)
0,092
HLQ—kritische beoordeling van ontvangen gezondheidsinformatie
9,9 (3,9–25,0)
<0,001*
HLQ—vermogen om actief samen te werken met zorgverleners
1,6 (0,9–2,9)
0,133
HLQ—navigeren binnen het gezondheidszorgsysteem
1,5 (0,9–2,6)
0,164
HLQ—vermogen om goede gezondheidsinformatie te vinden
2,1 (1,2–3,7)
0,010*
HLQ—gezondheidsinformatie goed genoeg begrijpen om te weten wat te doen
1,3 (0,9–2,2)
0,296
*significante resultaten (p < 0,05), OR = 1 ligt niet binnen 95%-BI
In de exploratieve multivariate logistische regressieanalyse met achterwaartse variabele selectie komt een model met de variabele HLQ—kritische beoordeling van ontvangen gezondheidsinformatie en de variabele HLQ—actief omgaan met mijn gezondheid als best voorspellende model naar voren, met een R2 (Cox-Snell’s) van 0,25. De bijbehorende OR’s waren respectievelijk 7,3 (95%-BI: 2,8–18,4; p < 0,001) en 3,1 (95%-BI: 1,1–8,7; p = 0,032).
Beschouwing
De resultaten van dit onderzoek laten zien dat het merendeel van de ondervraagde patiënten (95%) zichzelf in staat acht om zelfstandig de voedings- en vochtinname te monitoren, en dat een aanzienlijke groep (45%) bereid is deze verantwoordelijkheid zelf te dragen. Een meerderheid van de patiënten ziet daarnaast de meerwaarde van zelfmonitoring voor hun gezondheid. De uni- en multivariate regressieanalyses tonen aan dat patiënten met hogere scores op de HLQ-schalen ‘actief omgaan met mijn gezondheid’ en ‘kritische beoordeling van ontvangen gezondheidsinformatie’ vaker geneigd zijn een actieve rol in zelfmonitoring te overwegen.
Hoewel geen van de ondervraagde ziekenhuispatiënten momenteel de mogelijkheid heeft om zelf de voedings- en vochtinname te monitoren, geeft bijna de helft aan dit wel zelf te willen. Dit wijst op een kans om de eigen regie van patiënten te versterken en mogelijk de werkdruk van zorgprofessionals te verlagen. Een grote meerderheid van de patiënten (72%) lijkt over voldoende digitale vaardigheden te beschikken om een eenvoudige app te gebruiken, wat mogelijkheden biedt voor digitale hulpmiddelen ter ondersteuning van zelfmonitoring.
Voor een succesvolle invoering van zelfmonitoring is het van belang dat zorgprofessionals beseffen dat algemene kenmerken, zoals leeftijd of opleidingsniveau, geen goede voorspellers zijn van de bereidheid tot zelfmonitoring. Er is een significante associatie tussen patiënten die hoger scoren op de HLQ-schaal ‘actief omgaan met mijn gezondheid’ en de wens van patiënten om zelf een actieve rol spelen bij monitoring. Hiermee wordt bevestigd dat mensen die meetbaar (met HLQ) meer actie willen nemen voor hun gezondheid, ook in één simpele stelling, specifiek voor deze context, aangeven dat ze openstaan voor zelfmonitoring. Patiënten die kritisch omgaan met gezondheidsinformatie zijn vaak geneigd om zelf bij te dragen aan hun monitoring. De univariate regressieanalyse toont aan dat veel associaties die niet significant zijn, wel een groot effect laten zien (OR). Dit suggereert dat het zin heeft om deze verbanden in een groter onderzoek verder onder de loep te nemen.
De resultaten moeten in de juiste context worden beschouwd. In dit onderzoek is gebruikgemaakt van gevalideerde vragenlijsten voor patiëntactivatie en gezondheidsvaardigheden, wat de betrouwbaarheid vergroot. Daarnaast was de steekproef representatief voor de onderzochte verpleegafdelingen. Het blijft echter onzeker of deze resultaten ook toepasbaar zijn op andere afdelingen of ziekenhuizen, aangezien de onderzoekspopulatie beperkt is tot enkele afdelingen. Een onderzoek onder 989 chronische patiënten in drie verschillende ziekenhuizen in Nederland laat HLQ-scores zien die overeenkomen met de scores die in ons onderzoek naar voren komen [17]. Er is niet specifiek gekozen voor inclusie van afdelingen met relevantie voor het monitoren van de voedings- en vochtinname. Het uitgangspunt in dit onderzoek is steeds geweest dat een goede voedings- en vochtinname voor alle patiënten in het ziekenhuis belangrijk is, ongeacht de aandoening of de aanwezigheid van een dieet. Dit wordt ook bevestigd door de uitkomsten. De hoge uitval in het onderzoek kan mogelijk tot een selectiebias hebben geleid, bijvoorbeeld wanneer juist patiënten met lage gezondheidsvaardigheden de vragenlijst niet helemaal wisten af te ronden. Het crosssectionele ontwerp van dit onderzoek betekent dat alleen associaties, en geen causale verbanden, aangetoond kunnen worden. Toch levert dit verkennende onderzoek waardevolle aanwijzingen op voor de praktijk en vervolgonderzoek.
Conclusie
Op grond van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat het zelf monitoren van de voedings- en vochtinname een kansrijke innovatie is en dat dit voor de meeste patiënten mogelijk is. Het is hierbij belangrijk, in lijn met principes over persoonsgerichte zorg, om voorbij algemene demografische kenmerken van de patiënt te kijken. Zorgprofessionals zullen, daar waar monitoren van de voedings- en vochtinname wenselijk is, in gesprek moeten gaan met patiënten over hun rol, rekening houdend met hun wensen en mogelijkheden.
Financiering
Dit onderzoek is medegefinancierd door Regieorgaan SIA, onderdeel van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) – RAAK.PUB09.045.
Open Access This article is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License, which permits use, sharing, adaptation, distribution and reproduction in any medium or format, as long as you give appropriate credit to the original author(s) and the source, provide a link to the Creative Commons licence, and indicate if changes were made. The images or other third party material in this article are included in the article’s Creative Commons licence, unless indicated otherwise in a credit line to the material. If material is not included in the article’s Creative Commons licence and your intended use is not permitted by statutory regulation or exceeds the permitted use, you will need to obtain permission directly from the copyright holder. To view a copy of this licence, visit http://creativecommons.org/licenses/by/4.0/.
TSG, het Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, is het enige Nederlandstalige tijdschrift dat multidisciplinaire informatie bevat op het gebied van de volksgezondheid en gezondheidszorg. Naast de multidisciplinaire oriëntatie is de combinatie van wetenschap, beleid en praktijk uniek.