Een plotse verslechtering van het gezichtsvermogen is altijd verontrustend, ook als het om één oog gaat, als het maar een paar minuten heeft geduurd of als het om minder ging dan volledige blindheid. Zo’n verslechtering kan variëren van wazig zien, alles grijs zien, niets zien in een deel van het gezichtsveld, sterretjes of lichtflitsen zien tot helemaal niets meer zien. Voor al deze vormen tezamen gebruiken we de term ‘slecht zien’. Het kan daarbij gaan om een afname van de gezichtsscherpte (visus), zoals je die kan meten met een letterkaart; daarvoor is de term visusdaling gebruikelijk. Of het gaat om defecten in het gezichtsveld (waarbij de visus meestal normaal is); daar wordt de term gezichtsvelddefect voor gebruikt.