Dit hoofdstuk beschrijft het belang en de reikwijdte van het begrip respect voor autonomie als een moreel beginsel in de ethiek van de gezondheidszorg. Het hoofdstuk start met een analyse van de wortels van respect voor autonomie in de traditie van de verlichting en de redenen waarom autonomie zo belangrijk is geworden in de ethiek van de gezondheidszorg. Vervolgens wordt aangegeven op welke filosofische theorieën dit begrip kan worden gefundeerd. Het hoofdstuk behandelt de concretisering van deze morele plicht in het beginsel ínformed consent oftewel het vereiste van geïnformeerde en vrije toestemming voor behandeling en deelname aan wetenschappelijk onderzoek. Aan de hand van concrete voorbeelden wordt aangegeven hoe het beginsel van respect voor autonomie kan worden toegepast en welke spanningen daarbij kunnen optreden met de beginselen van weldoen en niet-schaden. Het hoofdstuk besteedt aandacht aan het begrip wilsbekwaamheid, de problematiek van vervangende besluitvorming en ethische vragen rond de wilsverklaring. Er wordt ingegaan op het begrip paternalisme alsmede het morele verschil tussen positieve en negatieve autonomie. Het hoofdstuk sluit af met kritiek op een individualistische invulling van het respect voor autonomie en met de roep om een relationele invulling van dit beginsel.