Men schat dat bij 10 tot 20% van de volwassen bevolking een min of meer persisterende verhoging van de bloeddruk voorkomt, waarbij echter wel bedacht moet worden dat er geen strikte scheidingslijn kan worden getrokken tussen het normotensieve en het hypertensieve gebied. Wanneer men immers de frequentieverdeling van de bloeddruk in een bepaalde populatie beziet, blijkt er sprake te zijn van een unimodale curve met een uitloop naar rechts (figuur 13.1). Met andere woorden: de frequentie waarmee hypertensie zich voordoet, is afhankelijk van de bloeddruk die men zelf (arbitrair) als bovengrens van normaal accepteert. Daarnaast is bij epidemiologisch onderzoek gevonden dat er niet één bepaalde waarde van de bloeddruk is waarboven het risico van cardiovasculaire complicaties toeneemt.